Leve de canon

Het is in de kringen waartoe ik mijzelf wel reken, en ook door anderen gerekend wordt, — die van de, zeg maar, ‘linkse, kritische intellectueel’ — niet bon ton om te zeggen, maar ik heb eigenlijk niets tegen een canon. Ik ken alle argumenten tegen het opstellen van een lijst met historische feiten, of tegen een lijst met (verplicht) te lezen boeken als het om een literaire canon gaat. Elke canon verraadt een bepaalde ideologie, immers, en is alleen al daarom op voorhand relatief. Waarom zou je er dan één opstellen?

Maar dat is nu net het probleem. Als ik een omschrijving zou moeten geven van de generatie waartoe ik mijzelf reken, dan is dat niet de generatie van de ‘babyboomers’, al valt mijn geboortejaar, geloof ik, inmiddels wél binnen de jaren die met die generatie in verband worden gebracht. Voor mij behoren de babyboomers tot de ‘protestgeneratie’: laat jaren veertig, begin jaren vijftig geboren, en in de jaren zestig op de barricaden tegen overleefde tradities. Ik ben van daarna en kreeg al in de jaren zestig zelf les van wat toen nog ‘langharig werkschuw tuig’ heette, maar eind jaren zestig en in de jaren zeventig inmiddels dus al wél gewoon voor de klas stond. Het onderwijs was in Nederland in 1966 hervormd; het ging om gelijke kansen. Het duurde even (tot in mijn studententijd, eind jaren zeventig, begin tot medio jaren tachtig) voordat ook ik ervoer dat het pleidooi voor ‘gelijke kansen’ helaas geleid had tot niveau-verlaging. De middelbare school (het middelbaar en hoger voortgezet onderwijs) was in de jaren zeventig een regelrechte farce. Men leek leerlingen vooral te willen beschermen tegen te veel kennis.Voeg daarbij een a-religieuze opvoeding, en je groeit binnen geen enkele traditie meer op. Of zo voelde het toch.

Het enige wat je meekreeg was dat men mondig en kritisch moest zijn. Het enige wat vaststond was dat alles relatief was. ‘En zelfs dat,’ voegden we daar voor de grap aan toe zonder goed te beseffen wat we daarmee zeiden. Het duurde tot Sloterdijks Kritik der zynischen Vernunft (1983) voordat ik de woorden vond om te beschrijven wat voor mij, voor mijn generatie, dacht ik, het geval was. ‘Wir sind aufgeklärt, wir sind apathisch,’ schreef Sloterdijk, en dat die ‘verlichting’ vooral iets was wat we onszelf wijsmaakten, doet daarbij niet ter zake. Het feit dat we alles in vraag stelden, ‘kritisch’ benaderden, was op zich al een bewijs voor ons ‘verlicht-zijn’.

Alleen ging de relativering van elke waarheid en werkelijkheid aan de ervaring van waarheid en werkelijkheid vooraf. ‘Können wir noch eine Erfahrung nach dem Diktat der Dinge machen — oder werden wir ihnen durch unser vorurteiles Denken immer schon zuvorgekommen sein?’ vroeg dezelfde Sloterdijk in Kopernikanische Mobilmachung und ptolemäische Abrüstung, een boek uit 1987. Als het om ‘de canon’ gaat luidt het antwoord voor iemand met mijn achtergrond haast ondubbelzinnig: nee. Nog voordat er een lijst is opgesteld, is zij al ongeldig; met voor mensen van mijn generatie als gevolg dat er geen als gezaghebbend geldende lijsten meer zijn.  

And there you have it… In wat aanvoelt als een vacuüm ontstaat het diepe verlangen naar zwaartekracht, de behoefte aan ankerpunten, zeg maar: zekerheden, aan een leergang misschien zelfs (aan lijstjes, waarvan het ironisch genoeg tegenwoordig dan ook wemelt in kranten, tijdschriften en andere media). ‘Wie iets over de Nederlandse literatuur wil weten, moet minstens de Max Havelaar van Multatuli hebben gelezen’. Die eis is nog onschuldig vergeleken bij het verlangen naar zekerheid op andere vlakken. Al mijn romanpersonages hebben last van dit sentiment, dat in bepaalde politieke constellaties heel goed zou kunnen uitlopen op het verlangen naar een uniform en naar keurig gelaarsd marcheren. 

Toen ik naar België verhuisde en er, zo blijkt, niet ten onrechte van uitging dat ik niet naar Nederland zou terugkeren, zocht ik naar teksten die me duidelijk konden maken in welk land ik terecht zou komen. Ik denk niet dat ik last had van de typisch Hollandse arrogantie die in Vlaanderen (‘België!’, zoals de groep Het goede doel ooit kwinkeleerde terwijl ze alleen het Vlaamse deel voor ogen had) alleen maar een gezellige streek met leuke, zo heerlijk ‘sappig’ pratende mensen zag (‘want dat taaltje is zo zacht’ — fuck off jongens!), maar op het cultuurverschil waarmee ik geconfronteerd werd, was ik toch niet voorbereid. Dit is echt een ánder land, ontdekte ik. Geert Van Istendaels Het Belgisch labyrint had me dat inmiddels ook duidelijk gemaakt en me al een eerste blik vergund op een geschiedenis die ik niet kende. 

Hoewel ik de weg naar de geschiedenis meestal via boeken bewandel (België, een parcours van herinnering, twee delen (‘plaatsen van geschiedenis en expansie’ en ‘plaatsen van tweedracht, crisis en nostalgie’) onder redactie van Tollebeek, Buelens, Deneckere, Kesteloot en De Schaepdrijver, heeft me veel geleerd), maakt mijn verlangen naar duidelijkheid dat ik toch ook met interesse naar Het verhaal van Vlaanderen op televisie zit te kijken. Al moet ik toegeven dat ik er vooral van geniet, omdat het programma (terecht) zo veel discussie uitlokt in andere media. De kritische stukken van Marc Reynebeau, die altijd impliciet waarschuwen voor politiek misbruik van het historische verhaal (wat gezien de wat duistere — enfin, onconventionele financiering van de peperdure reeks absoluut terecht is), zijn een genot om te lezen. De toevoegingen van anderen (vandaag bijvoorbeeld Jelle Haemers), maar ook de evidente pogingen om de televisiereeks inderdaad voor politieke doeleinden in te zetten — of die nu Vlaams-nationalistisch zijn of, zoals laatst, marxistisch (oude rot Paul Goossens die de vooral door de marxistisch angehauchte professor Jan Dumolyn gegeven interpretatie van de zogenaamde Guldensporenslag in 1302 misschien net een beetje te gretig onderschreef) — ook die pogingen tot recuperatie van de reeks dragen voor mij bij aan de invulling van een leemte.

‘Er is geen klaarte om zich nog van te ontheemden’, dichtte Huub Beurskens ooit. Het is natuurlijk die ironie die hier een rol speelt: geef mij een canon, zodat ik hem kan betwijfelen. Zonder God is het moeilijk atheïst zijn (of toch tenminste na de uitvinding van die God en de definiërende kracht van dat verhaal in onze westerse cultuur). Dat alle werkelijkheid (maar) een verhaal is, gebaseerd op allerlei (altijd betwistbare) vooronderstellingen, is op zich een vooronderstelling die ons niet tot zwijgen mag brengen. Tot apathie. Men moet de moed hebben ‘onzuiver’ te zijn. Want de gedachte dat elke canon al op voorhand misschien niet meer dan halve waarheden vertelt, en alleen al daarom beter niet wordt opgesteld, verraadt een zuiverheidsdenken dat herinnert aan meer theologische tijden (de reden waarom zoveel postmoderne filosofen klinken als middeleeuwse mystici). Als alles maar verhaal is, is dat een aansporing tot het blijven vertellen van verhalen.  

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s