De ober op het terras van café Anna Blume op de hoek van de Sredzki- en de Kollwitzstraße legt op mijn tafeltje behalve het menu ook een pen en een papiertje waarop ik datum, tijd van aankomst, vermoedelijk tijdstip van vertrek, mijn naam, mijn telefoonnummer en mijn e-mailadres dien te noteren. Mocht zich op het moment dat ik hier zit een besmette persoon tussen ons kerngezonde mensen hebben gemengd, dan kan men achterhalen waar ik ben. Ik heb een beetje hetzelfde gevoel als wanneer me op internet gevraagd wordt in te stemmen met de ‘terms and conditions’ van de één of andere website — een soort moedeloze instemming met wat sowieso onvermijdelijk lijkt. Er valt hier niets te onderhandelen. Er zijn andere omstandigheden denkbaar waarin het loont om bezwaar aan te tekenen en me te beroepen op mijn rechten als individu. En ik wil hier een verlaat ontbijt nuttigen. Einmal Kornblume, wil ik: ‘Fetacreme mit Paprika, Quarck mit Ruccula, zweierlei gefüllte Crêpesröllchen, Ziegenrohmilchfrischkäse Picandou (alleen de naam is al een mondvol), Mimolette, Holunderkäse, marinierte Champignons, hausgemachte Konfitüre, frisches Obst’, zo staat op de kaart — dat wil ik. Ik ruil het in tegen mijn recht op privacy.
Het valt me iedere keer weer op aan mijzelf: hoezeer mijn kritische ingesteldheid, mijn principes, de opstandigheid die, dacht ik (menen ook veel anderen), altijd deel hebben uitgemaakt van wie ik ben, zonder al te veel innerlijk protest het veld ruimen voor een mijzelf verbazende gehoorzaamheid aan wat de omstandigheden van mij eisen. Soms verdenk ik mezelf ervan te lui te zijn voor De Revolutie, al kunnen revolutionairen altijd op mijn instemming rekenen. Hun gelijk is vaak oneindig, vind ik, maar mij ontbreekt de energie om een gelovige te zijn, laat staan om op grond van dat geloof tot handelen over te gaan.
Privacy of luxe ontbijt? Luxe ontbijt. Hier zit ik. Dit is mijn naam. Dit is mijn telefoonnummer. U kunt mij e-mailen.
De ware opstandigen kom ik hier tegen op de U- en S-Bahn, waar, veelal jongeren, zonder masker uitdagend terugkijken naar een ieder die achter zijn beslagen bril afkeurende blikken werpt op zoveel gebrek aan verantwoordelijkheidszin. Op de U-Bahn richting Hermannplatz een paar dagen later zitten in een propvolle wagon twee vrijwel geheel ingebakerde moslimvrouwen — alles bedekt, maar geen mondmasker. Op minder dan anderhalve meter afstand van mij staat een jongen bier te drinken — iets wat wij zo niet kennen: alcohol drinken op het openbaar vervoer associëren we gewoonlijk met minder fortuinlijke lieden die zich enkel Cara Pils kunnen veroorloven, maar hier in Berlijn is het eerder gewoon. Als een (zoals altijd volstrekt niet als zodanig te herkennen) kaartjescontroleur de wagon binnenkomt, schuift de jongen zonder haast en alleen voor de duur van de controle zijn mondmasker voor mond en neus, om daarna, als de controleur zich nog maar juist heeft omgedraaid, het ding weer onder zijn kin te laten zakken en rustig verder te drinken. Het is opmerkelijk dat tot nu toe nog geen rechtschapen Duitser dergelijke onverlaten eens de les heeft gelezen — iets wat ik bij eerdere bezoeken aan Berlijn op S- en U-Bahn een paar keer mee heb gemaakt: mensen die op de trein muziek spelen en vervolgens om geld vragen, bijvoorbeeld, en dan een sportief ogende dertiger die duidelijk maakt dat zulks verboden is, en die de discussie die daarna ontstaat vol aangaat.
Ik werk me door het ontbijt, dat als opsomming op de menukaart meer beloofde dan wat ik uiteindelijk op mijn bord terugvind. De prijs is naar Gentse begrippen niet hoog, maar voor wat ik hier betaal kan ik bijna twee keer lunchen bij Friends&Friends. Een ‘gegentrificeerd’ ontbijtje, om het zo maar te zeggen. Dit is per slot van rekening het opgelapte Prenzlauer Berg, waar de oorspronkelijke cafeetjes plaats hebben gemaakt voor espressobars waar volleerde barista’s kunstwerkjes blazen in het melkschuim van je cappuccino en hem serveren met een zelfgebakken versnapering met sinaasappelschilletjes, rode peper en een vleugje gember — te klein om dit als smaakexplosie bedoelde koekje ook werkelijk te proeven, maar ook hier lijkt de omschrijving belangrijker dan wat omschreven wordt.
Toch vind je in deze wijk ook de Prater Garten, een grote Biergarten in de Kastanienallee, waar Martin Schult me de avond dat ik in Berlijn aankwam mee naar toe nam en waar er gewoon een Wiener Schnitzel ter grootte van België op de menukaart staat, geserveerd met Kartoffelsalat en Gurken. Wat verderop vind je nog Schwarzsauer, waar ik afgelopen najaar een aantal malen met Birgit Erdmann heb gezeten. Een eindje verder ontdek ik Café Morgenrot, waar een mens nog unverfroren links kan drinken. Aan de gevel hangen teksten als ‘Freizügigkeit für alle Menschen’, ‘Abschotten & Abschiebungen sind tödlich’ en ‘Für freie Flüchtwege und sichere Ankunfstländer!’. Naast het café een boekhandel, de ‘Buchladen zur schwankenden Weltkugel’. Hier wordt enkel links-revolutionaire literatuur verkocht, wat bijna automatisch betekent: geen fictie. ‘In de oorlog schrijf je geen romans,’ zo zei onze eigenste ome Harry (Mulisch) het in de jaren zestig, Sartre na-wauwelend. Nog wat verderop: Lichtblick Kino, een kleine bioscoop met niet meer dan 32 plaatsen, waarvan er vanwege de corona-maatregelen maar negen beschikbaar zijn als ik later met vrienden naar Der Geburtstag van Carlos Morelli ga kijken. Op elke (korte) rij één.
Bij dit soort gelegenheden krijg ik, ondanks mijn welbehagen in de gentrificatie, dan toch eerder een thuisgevoel. Ik voel mijn ironie wegebben als ik in zo’n zaaltje zit, met daarnaast zowaar nog een klein tuintje. Ik zou weer willen roken, terwijl ik met een biertje in de hand kritisch reflecteer op wat ik gezien heb. Niet dat ik die reflex nu kwijt ben — als we allen gezamenlijk na de film afreizen naar restaurant Ano Kato in de Leibnitzstraße in Charlottenburg, de thuishaven van mijn vrienden, wordt er druk over de film gediscussieerd —, maar ik verbind het met een gevoel dat waarschijnlijk in een andere tijd thuishoort, een tijd waarin de oordeelsvorming over zo’n film van levensbelang leek. Nostalgie, zo weet ik. Melancholie misschien zelfs. Een diep verlangen dat, vrees ik, bij mijn leeftijd hoort: hier nog eens overnieuw te mogen beginnen.
De film glijdt een beetje van me af. Het verhaal is prachtig in beeld gebracht — in zwart-wit, of, zoals Anette Daugardt het zegt: een kleurenfilm waar men de kleuren uitgefilterd heeft. Was de film wérkelijk in zwart-wit opgenomen, dan waren de contrasten groter geweest. ‘Das Schwarz war nicht wirklich schwarz,’ zegt ze, en weidt uit over hoe moeilijk het is om in film en fotografie dat werkelijke zwart tevoorschijn te toveren. Ze is naast actrice ook fotografe.
De keuze voor zwart-wit versterkt een element in de film waarmee ik tezelfdertijd niet goed uit de voeten kan. Realisme lijkt niet de bedoeling van de regisseur geweest te zijn, maar daarom was hij nog niet per se uit op het tegendeel. Het is me niet helemaal duidelijk wat hij nu precies met dit verhaal over een gestresste, gescheiden vader, die continu tekortschiet tegenover zijn zoontje, heeft willen zeggen. Dat de vader uiteindelijk tot het inzicht komt dat hij er meer voor zijn zoon moet zijn, zoals de blurb van de film het omschrijft, lijkt wat weinig. Fantasie en werkelijkheid zijn niet altijd goed te scheiden in deze film, maar wat de regisseur daarmee heeft willen aanduiden — ik krijg het niet helder, en niemand van ons gezelschap.
Het is geen halszaak. Ik voel dat ik deze film waarschijnlijk ga vergeten, of me alleen zal herinneren vanwege het Lichtblick-bioscoopje — in mij opgeslagen zoals eerder het Cosima-Filmtheater aan de Varziner Platz, waar ik Christian Schochows verfilming van Siegfried Lenz’ Deutschstunde zag dit najaar. Decors misschien voor toekomstige personages die mij moeten redden van mijn sterfelijkheid, revolutionairen die, wie weet, tot handelen overgaan om de ‘Weltkugel’ eindelijk ‘ins schwanken’ te brengen.