Dagen in Berlijn 13: Brel en Demarczyk

screenshot_418

Hier in Berlijn gaat om vier uur ’s middags de zon onder. In de grote winkelstraten hangen alweer lichtslingers onder de arcaden en in Dussmann staat een grote kerstboom. Her en der in de stad bereidt men zich voor op kerstmarkten, terwijl in de Edeka op de Sundgauer Straße al minstens een maand Lebkuchen in allerlei maten en soorten, Aachner Kräuterprinten, kerststollen en andere met december verbonden zoetigheden te krijgen zijn. Ik heb vrienden in Schiedam die er ieder jaar een reisje voor over hebben om in Duitsland naar een kerstmarkt te gaan — niet in de laatste plaats, vermoed ik, omdat één van hen een Duitse achtergrond heeft — en ik ken het fenomeen natuurlijk ook uit mijn geboortestreek waar rond kerst bussen van de Overijsselse Autobusdienst richting Duitsland vertrokken om mensen in staat te stellen de markten in Gronau, in Osnabrück of zelfs in Münster te bezoeken. En hoezeer men in Nederland en België ook probeert om het fenomeen te kopiëren, de échte kerstmarkten vind je alleen in Duitsland.

Op de Hackescher Markt, vlakbij het Monbijou Park en de grote synagoge in de Oranienburger Straße, valt de schade mee. Het plein is allang ten prooi gevallen aan de horden toeristen (zo’n 24 miljoen) die Berlijn jaarlijks bezoeken, de markt zelf en natuurlijk de nabijgelegen Hackesche Höfe: het is de ene fastfood-tent na de andere — pizza, hamburgers, pasta, döner. Maar de rijen kerststallen die van elke Weihnachtsmarkt in mijn ogen een soort ski-oord maken waar ongeciviliseerd volk zich na loos vermaak op speciaal voor hen opgespoten sneeuwhellingen ’s avond bezat op het bonkende ritme van hersenloze muzak — die vind je hier niet. Ik weet wel dat het zo erg niet is op de meeste kerstmarkten, dat het er eerder gaat om ambachtelijke worstendraaiers, te dure wijn, een mevrouw die zelfgemaakte kralenkettinkjes en zelfgebreide theemutsen aan de man brengt, pottenbakkers, druipkaarsenmakers  en andere lieden die willen doen geloven dat ze hun groot ingekochte rommel zelf in een schuurtje in hun achtertuin hebben vervaardigd. En dan iedereen die blauwbekkend glühwein staat te slurpen.

monbijou-theater
Monbijou Theater

De Hackescher Markt heeft dergelijke kermis niet nodig; je kunt ook zeggen: het is er altijd kerst. Merkwaardig genoeg is het een buurt waar ik graag kom sinds ik er voor het eerst was: in de zomer van 2017, toen we na een uitvoering (in het Duits) van Shakespeare’s Macbeth in het toen nog ’s zomers opgebouwde Monbijou Theater (door allerlei ontwikkelingen bestaat dat nu niet meer) waren blijven hangen op een terras dat uitkeek op de speciaal aangelegde dansvloer aan de Spree waar men onder gekleurde lichten de tango danste. Overdag kan men in het park in ligstoelen en in de schaduw van de grote bomen wat naar de idioten liggen kijken die in grote rondvaartboten voorbijschuiven over de Spree. En de Hackeser Höfe zijn charmant, zelfs mét toeristen (wij zijn geen toeristen! wij zijn geen toeristen!), en krijgen nog een klein vervolg in de Sophienhof in de Sophienstraße.

Als ik even voor half zeven ’s avonds in S-Bahnhof Hackescher Markt aankom, neem ik de gelegenheid te baat om nog eens een echte Berlijnse currywurst te eten in één van de fastfoodtentjes — voorlopig mijn laatste voor ik weer terug ga naar België. Ik heb nog net even tijd voordat ik naar het Polnisches Institut in de nabijgelegen Burgstraße moet, waar Kerstin Blodig en Uwe Neumann, begeleid door Ian Melrose op gitaar, Jan Hermerschmidt op clarinet en Martin Lilich op contrabas liederen van Ewa Demarczyk en Jacques Brel in het Duits zingen. Het is een project waar Uwe Neumann lang aan heeft gewerkt. Een paar weken geleden spraken we in een restaurantje in de buurt van de Savigny-Platz nog over de problemen die hij had met de vertalingen van de teksten van Brel en Demarczyk, hoe rijm en ritme van het origineel een vertaling in het Duits soms onmogelijk leken te maken. Hij was er al weken mee bezig. Hij vroeg zich af of dat nu was wat een schrijver de hele dag doet: thuis zitten en peuteren en poeren in een tekst? Hij werd er nogal ongedurig van.

Maar het leidt uiteindelijk tot een avond als ‘Grande valse brillante’, zoals het programma heet (het is een lied van Julian Tuwim en Zygmunt Konieczny dat voor Demarczyk geschreven werd). Het Polnisches Institut is volledig uitverkocht — enfin, volgeboekt, want de toegang was gratis; men moest zich voordien per e-mail aanmelden. Groot is het daar niet, maar zo’n 140-150 mensen zitten samengepropt in de zaal, waar, hoor ik rondom mij, veel Pools gesproken wordt. Ik zit zelf tussen een hele rij Poolse vrouwen van rond de vijftig in wie ik fans van Ewa Demarczyk denk te herkennen. Tijdens de voorstelling, wanneer Kerstin liederen van Demarczyk zingt, zie ik hoe enkelen elkaar veelbetekenend aankijken, en ik verwacht een soort Statler en Waldorf van de verzamelde en, als ik het goed zie, deels bepruikte damesschaar. Demarczyk zingen is niet eenvoudig. Ze is de Poolse Piaf. En deze dames zien eruit als een koor van Poolse wraakgodinnen.

Maar Kerstin is zo verstandig geweest om geen enkele poging te ondernemen Demarczyk te imiteren; ze volgt haar eigen stem. En naarmate de avond vordert, krijgt ze daarvoor steeds meer bijval. Uwe, die Brel in het Duits voor zijn rekening neemt, is de gedroomde vertolker, omdat hij zijn vaardigheden als acteur volledig kan inzetten, maar natuurlijk ook omdat hij door Brel te vertalen meteen volledig ín de tekst zit. Ook hier geen poging tot mimicry — en bij de vertolkingen van Brel valt me op hoezeer juist het vertalen van diens teksten een dergelijke nabootsing ook onmogelijk maakt. Kort gezegd: Duits is geen Frans. ‘Bitte geh nicht fort’ heeft in het Duits dezelfde dramatische waarde als ‘Ne me quitte pas’, maar men smeekt in Berlijn de ander op een andere manier om te blijven dan in Parijs. Als Uwe Brels ‘Amsterdam’ in het Pools, het Duits en het Frans gezongen heeft, gaat definitief het dak eraf.

DSC04985

DSC04991

Het is mijn voorlaatste avond in Berlijn, mijn laatste met Uwe, Anette, Ian en Kerstin. We belanden met nog enige andere bekenden na enige omzwervingen in de buurt bij ‘Atame’, een tapas bar in de Dircksenstraße, een restaurant dat ik om geen toerist te lijken vast en zeker voorbijgelopen zou zijn, maar dat eenmaal binnen heel aangenaam blijkt te zijn. Er zit een ouder echtpaar tegenover mij, hij 83, zij heel discreet over haar leeftijd. Ze heeft een zoon van 49, zegt ze, ‘aber ich hatte dieses Kind, als ich 10 Jahre alt war’. Ze grijnst en neemt een flinke slok van de enorme bel rode wijn die voor haar staat. Ik heb hen eerder ontmoet bij de ‘szenische Lesung’ van 1984. Net als een ander, veel jonger echtpaar, met wie ik na 1984 op de U-Bahn nog een hele tijd heb zitten praten. Het oudere echtpaar zit vol verhalen over hun omzwervingen over de wereld. En dat ze, eenmaal terug in Duitsland, hadden gedacht dat er maar twee plekken waren waar ze wilden wonen: Hamburg of Berlijn. Het werd eerst Berlijn, voor drie jaar, hadden ze gedacht. Dat was vijftien jaar geleden. ‘Warum noch weggehen?’ Natuurlijk denk ik dat ook, nu alles in het teken van mijn nakende vertrek staat en juist dit soort avonden me het gevoel geeft dat ik al thuis ben. Ik weet het antwoord: om wat me hier ontbreekt en altijd ontbreken zal zolang vrouw en dochter niet hier zijn.

Vanavond eet ik nog met Birgit Erdmann en Martin Schult in een restaurantje in de Eberswalder Straße — Les Valseuses. Ik moest natuurlijk onmiddellijk denken aan de film met Dépardieu, Dewaere en Miou-Miou. Birgit wist me te melden dat die helden inderdaad in dat restaurant aan de muur hangen, ‘Miou-Miou nakisch’ schreef ze, wat me om de een of andere reden logisch leek. We praten allang niet meer alleen over het vertalen natuurlijk, al zal het er misschien vanavond toch nog even over gaan. Zoals al eerder gezegd: de vriendenkring hier reageerde razend enthousiast op Birgits vertaling van het eerste hoofdstuk; men staat te popelen om verder te mogen lezen. En allemaal vragen ze: maar kun je dat nu niet zelf (laten) vertalen en dan naar een Duitse uitgever sturen? Nee. Zelf laten vertalen is duur. Zelf vertalen vraagt kennis van het Duits die ik niet bezit. In het Duits gaan schrijven, voortaan, meende weer iemand anders. Ook dat staat voorlopig nog te ver van me af. Daarnaast gaat het om rechten natuurlijk. Ik stuurde het hoofdstuk wel op naar Querido, die vanwege de enthousiaste reacties uit de vriendenkring vroeg of niet ook Birgit nog een citaat zou willen geven over de onsterfelijke schoonheid van Zout. Dan kon die mee in de mail die ze van zins zijn naar de nodige Duitse uitgevers te sturen. Ik kan alleen maar hopen dat daar iets uitkomt.

En dan morgen terug. Voorlopig toch. Niet naar mijn heimat, want dat kan België, zelfs Gent niet zijn. Net zomin als Berlijn. Heimat is misschien vooral Fernweh. Ik las zoiets in een juist verschenen studie van Suzanne Scharnowski, Heimat. Geschichte eines Missverständnisses. Piet de Moor raadde het me al weken geleden aan; hij had een recensie over het boek in de FAZ gelezen en het leek hem iets voor mij. Ik heb het toen meteen gekocht. ‘Die romantische Idee der Heimat’, schrijft Scharnowski,

ist eine zum Teil verinnerlichte, zum Teil in eine romantische Kunstreligion umgedeutete moderne Variante der christlichen Vorstellung, die den Himmel als eigentliche Heimat des Menschen und den Menschen als Pilger und Wanderer sieht. Daher ist sie untrennbar mit dem romantischen Motiv der unstillbaren Sehnsucht und der unendlichen Fahrt verbunden. Doch ist dies eben keine Sehnsucht nach Verwurzelung und hat nichts mit Ort, Territorium, Gemeinschaft, Volk oder Nation zu tun.

 (De romantische idee van heimat is een deels geïnternaliseerde, deels in een romantische kunstreligie omgevormde, moderne variant van de christelijke opvatting, dat de hemel de echte heimat van de mens is, en de mens een pelgrim en zwerver. Zij is daarom onlosmakelijk verbonden met het romantische motief van het onstilbare verlangen en van de eindeloze reis. Dit is evenwel geen verlangen naar verworteld zijn en heeft niets te maken met plaats, grondgebied, gemeenschap, volk of natie.)

Over dat laatste moeten de Vlaamse nationalisten nog maar eens nadenken (zij gebruiken het woord natuurlijk wel degelijk in de — zegt Scharnowski — gepolitiseerde zin die ‘heimat’ verbindt met Blut und Boden). Maar voor mij zou het kunnen kloppen: dat Berlijn het ‘Jenseits’ is, de ‘unstillbare Sehnsucht’ die misschien niet eens bevredigd kan worden. Ik ben hier misschien niet thuis, maar weg ben ik evenmin.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s