De storm duurde nog geen kwartier. ‘Unwetter’, had ik een half uurtje eerder al een moeder op straat tegen haar dochtertje horen zeggen, en dat ze snel op de fiets moest om op tijd thuis te raken. Noodweer. Niet meer dan een kwartier. Wij zaten op het terras van de Meierei in de Kollwitzstraße en haastten ons bij de eerste windvlagen en druppels naar binnen. Wat daarna volgde was hallucinant. Stoelen vlogen over straat. Er kwam een grote parasol langs. Toen twintig minuten later de zon weer doorbrak waren negentig bomen in het noorden van Berlijn omgewaaid, lagen her en der dikke, van platanen afgebroken takken. Sirenes klonken overal. Voor ons verblijf in de Schönhauser Allee was een boom het grootste deel van zijn kruin kwijt, zo bleek ons later.
In de Frankfurter Rundschau die ik hier dagelijks in de bus vind (M. en B. komen beiden oorspronkelijk uit Frankfurt), staat over dat alles niets, natuurlijk. In die krant wordt nu al weken geworsteld met de bedreigingen die uit rechtsextreme kringen geuit zijn tegen vijf vrouwen. Janine Wissler, Anne Helm en Martine Renner (allen werkzaam voor de politieke partij Die Linke), de advocate Seda Başay-Yildiz en de comédienne Idil Baydar. Allen kregen dreigmails die werden ondertekend met ‘NSU 2.0’.
De NSU was een neonazistische terroristische groepering in Duitsland, waarvan de leden — Uwe Mundlos, Uwe Böhnhardt en Beate Zschäpe — tussen 2000 en 2007 negen migranten en een politievrouw vermoordden, 43 moordpogingen deden, drie bomaanslagen pleegden (in Neurenberg en twee keer in Keulen) en ook nog diverse overvallen. Wie er achter NSU 2.0 zit is nog niet duidelijk, maar wat verontrustend is, is dat uit de dreigmails blijkt dat over de bedreigden informatie is opgevraagd die afkomstig was uit een computer van de politie in Frankfurt.
There’s something rotten in the state of Hessen — de deelstaat waarvan Wiesbaden de hoofdstad is. Frankfurt am Main is er de veruit grootste stad. Geen wonder de de FR nu al dagen aan een stuk over de kwestie bericht — een kwestie die overigens groter lijkt te zijn dan enkel Hessen. Het feit dat er gegevens uit een computer van de politie zijn opgevraagd en gebruikt om dreigmails te sturen aan de vijf vrouwen, doet de vraag rijzen of er bij de politie zelf niet een ondergronds extreemrechts netwerk bestaat, en hoever dat netwerk al vertakt is. Een werkelijk grondig onderzoek daarnaar komt maar aarzelend op gang. De mensen die het verhinderen, spreken een ambtelijke taal waaruit blijkt dat er allerlei formele bezwaren zijn om de concrete bedreigingen meteen met alle middelen aan te pakken. Soms is de vrijwaring van de rechten van burgers de grootste vijand van die burgers zelf.
De ene storm is de andere niet. In ieder geval zorgt deze storm er nu inmiddels voor dat er bij rechtsextreme terreur niet meer gedaan wordt alsof de daders ontspoorde eenzaten zijn. En misschien lijdt men ook minder aan tunnelvisie, zoals bij de moordpartij van de NSU destijds het geval was. ‘Kebab’-moorden, noemde de politie ze, en het zou wel gaan om afrekeningen in het allochtone milieu. Dat men met een stijve nek altijd de verkeerde kant op is blijven kijken, is iedereen nu wel duidelijk. Extreemrechtse terreur is een veel grotere bedreiging dan moslimterrorisme geworden.
De bedoeling van extreemrechts is, zo lees ik vandaag in de krant, tabula rasa maken, het uit de weg ruimen van al het bestaande om dan een nieuwe start te maken op basis van zuiver bloed en een gezonde huidskleur. Ik ben erg voor het principe van de vrije meningsuiting, zolang de praktische consequenties van meningen en ideeën maar worden meegerekend. Op basis van die consequenties vind ik dat dit soort lieden hun rechten verspeeld hebben.
Het is bijna grappig: ik kreeg hier in Berlijn een mail van de heer Sanctorum die mij opriep me aan te sluiten bij een initiatief van hem en Karl Drabbe om in navolging van de 153 intellectuelen die een open brief publiceerden waarin ze waarschuwden voor de ‘cancel culture’, ook een specifiek Vlaamse versie te maken. ‘De bedoeling is dat, over de ideologische grenzen heen, van links tot rechts, Vlaamse vrijdenkers en voorstanders van “free speech” dit onderschrijven’, zo staat er in de mail. Misschien kreeg ik die mail omdat Sanctorum en co na mijn stukje over het gevaar van de zuiverheid in De Standaard, in mij een medestander vermoedden. Misschien kreeg ik de mail omdat de heer Sanctorum hoopte dat ik vergeten was dat hij mij enige tijd terug in een onheus (en feitelijk onjuist) stukje op Doorbraak.be min of meer sommeerde als Hollander terug naar huis te keren. Ik ben dat niet vergeten.
En dus ruikt zo’n verzoek meteen een beetje merkwaardig. Heel-erg-rechts en extreemrechts in Vlaanderen hebben er tot nu toe nog nergens blijk van gegeven wérkelijk voor ‘free speech’ te zijn. Ze jammeren alleen maar over het feit dat hun discours dat iedereen de mond wil snoeren, in het openbaar steeds onder vuur ligt. Maar dat is dus omdat de praktische consequentie van woorden hun ‘vrijdenken’ zo vaak tot een affreuze aangelegenheid maakt, tot iets wat die vrijheid bindt aan definities die anderen monddood maken. Je kunt niet ‘over ideologische grenzen heen’ de vrije meningsuiting bepleiten; die vrije meningsuiting is al (deel van) een ideologie. Hun ‘free speech’ is de mijne niet, bedoel ik. Men kan niet hand in hand met nationalisten van het slag Sanctorum de vrije meningsuiting staan bejubelen.
Waar het op neerkomt, is dat deze tijd in toenemende mate tot partijkeuzes dwingt — en dan staan schrijvers, kunstenaars, intellectuelen in het algemeen vaak zwak. Dat laat zich onder andere aflezen aan de intellectuelen die in het verleden wél partij kozen en herauten werden van een politieke boodschap die aan hun subtiliteiten verder weinig woorden vuil maakte.
Ik had het er over met H., toen we samen op het terras van café Haliflor in de Schwedter Straße zaten: dat ik onmiddellijk geneigd ben voor de huidige situatie termen en begrippen te gebruiken die ik ken uit de tijd dat ik me de wereld met behulp van bepaalde auteurs voor de eerste keer eigen maakte. Zo zie ik mijn eigen positie helderder (al loop ik natuurlijk het gevaar onduidelijk te zijn voor wie de referenties niet kent). Ik zou mezelf niet à la Ter Braak een politicus zonder partij willen noemen, maar zoals ik een paar dagen geleden al stelde voor revolutionair handelen geen talent te hebben, zo zou ik het hier willen uitbreiden tot het onvermogen om politiek te handelen tout court. De smalle mens, zo heette een essaybundel van Du Perron, en het concept van de mens die zich niet wil verbreden tot mensheid en zo van zijn spreken oreren maakt, van zijn overtuigingen propagandapraat, blijft een grote aantrekkingskracht op me uitoefenen. Er blijft altijd de dringende behoefte, nee een diep gevoelde noodzaak om te ontkomen aan wat me inperkt.
Maar daarmee verhinder je niet dat bijvoorbeeld extreemrechtse lieden wél handelen, zich organiseren, bewapenen, en uiteindelijk toeslaan. Integendeel. ‘Unwetter’ op komst, overal.