Het Deutsche Theater in de Schumannstraße oogt bij binnenkomst een beetje stijfjes. Het interieur in de hal, waar een man achter een standje wijn en water verkoopt, doet vermoeden dat het theater recentelijk herbouwd is in negentiende eeuwse stijl. Alles oogt nagemaakt. Dat is niet zo. Maar misschien dat de bewoners van dit theater zelf ook lijden onder de stoffige, ‘spießige’ sfeer die het theater uitstraalt, want vanuit de hal loopt er een brede gang naar een bar in een moderner gedeelte. Die bar heeft niets van een foyer die je bij een theater als dit zou verwachten. In het midden is er iets wat op een dansvloer lijkt, al zitten er nu aan de rand mensen een glas wijn of bier te drinken terwijl ze wachten tot de voorstelling begint. Gedanst wordt er niet. Maar er hangen grote boxen, allerlei spots die op commando op een ongetwijfeld beukend ritme kunnen oplichten in de meest bizarre kleuren. Boven de bar hangt zowaar een discobal; sterker nog: het ding is, zelfs zonder enige muziek, in bedrijf en strooit lichtvlekjes door de hele ruimte. Er is duidelijk behoefte om uit de band te springen, en hoewel ik nog maar een kleine vijftien minuten in dit gebouw ben, wil ook ik al iets roepen om me te bevrijden van het gevoel dat ik hier alleen op gedempte toon ellenlange Duitse woorden mag uitspreken die blijk geven van een gedegen Bildung en een heilige eerbied voor de juiste, oerduitse omgangsvormen. Ik heb de indruk dat ik, ondanks een gloednieuwe (nou ja, bij de Humana aan de Frankfurter Tor een dag eerder voor 29 euro gekochte) ‘Sakko’, zwaar underdressed ben, terwijl het toch gaat om een colbertje van Christian Berg. En (zo zocht ik juist op, want ik heb geen idee wie of wat Christian Berg is),
Christian Berg Men kombiniert den modischen Zeitgeist mit traditionellen Werten und klassischem Design. So prägt die Marke einen Stil, der die Persönlichkeit seines Trägers betont, ohne ihn zu verkleiden. Der ihm einen zeitlosen, souveränen Auftritt verleiht, ohne auf modische Highlights zu verzichten.
Op mijn lijf geschreven, zou ik zeggen. En bepaald niet sjofel.
Misschien komt het gevoel wat bleek af te steken ook door het overtal van stijlvol geklede vrouwen, deze avond. Daar kunnen zelfs mijn schoenen van Undandy en mijn Louis Erard-horloge niet tegenop. En ik zie onder de weinige mannen in het publiek enkelen die, gezeten naast een tot in de puntjes verzorgde vrouw, het blijkbaar dan maar hebben opgegeven om nog enigszins elegant voor de dag te komen. Hier valt niks te winnen. Maar zelfs hun kleding komt niet van de Humana (een tweedehands- en vintage kledingwinkel, een zaak waarvoor ‘Nachhaltigkeit und bewußter Konsum’ thema’s zijn, zo schrijven ze op hun website). Ik zet dan maar af en toe mijn Oliver Peoples leesbril op en af. Dat kan tellen. Het programmaboekje heb ik inmiddels na het gelezen te hebben al drie keer opnieuw opengeslagen.
Ik ben hier om de voorstelling ‘Drei Frauen aus Deutschland’ te zien, een ‘literarische Collage über das Leben von Bettina Arnim, Else Lasker-Schüler, Erika Mann, mit Gesine Cukrowski, Claudia Michelsen und Angela Winkler’, een voorstelling van Martin Mühleis. Het is spijtig om te moeten zeggen, maar het verklaart waarom er deze avond zo weinig mannen in het theater zijn. Net als overal elders is het hier in Berlijn met de emancipatie van mannen nog niet erg opgeschoten. Sommigen onder hen hebben dezelfde vastberaden blik die ik tussen het op- en afzetten van mijn bril door in de rondte werp, een blik die net een beetje te veel bewustzijn van verondersteld politiek-correct gedrag verraadt: ik ben hier wél. Als màn. Op een avond over vróúwen. Ik weet eigenlijk niet goed wat erger is: niet komen, of hier zitten als deed ik een goede daad.
Ik wijt het opnieuw aan de omgeving. Toen ik de kaartjes boekte, speelde er geen enkele andere overweging dan dat ik wel eens wilde zien hoe dat uitpakte, zo’n literaire collage in een theater — niet in de laatste plaats omdat Martin Mühleis in de pers al eens de nodige lof toegezwaaid had gekregen: ‘Diese Form zeigt, was möglich ist, um Literatur populär zu machen’, schreef de Berliner Zeitung over een andere literaire collage van zijn hand. Dat was overigens een zinnetje dat me irriteerde, omdat het geschreven is vanuit de vooronderstelling dat literatuur iets anders dan literatuur nodig heeft om de moeite waard te zijn. Ik ken die truc nog van mijn tijd in de beoordelingscommissie Literaire Manifestaties en Organisaties van het Vlaams Fonds: van die subsidiedossiers waarin eerst werd beweerd dat bijvoorbeeld poëzie een wel heel erg stoffig medium was geworden, om vervolgens parmantig te stellen dat de betreffende organisatie nu ‘het stof van de poëzie ging wegblazen’ dankzij het volstrekt unieke concept dat ze had bedacht: een soort verkleedpartij waarbij dichters zich als prostituees gingen gedragen in als boudoirs ingerichte ruimtes. Daarvoor wilde men dan graag een beetje subsidie ontvangen, een beetje veel, alstublieft dankuwel. Ik dacht bij dergelijke voorstellen altijd: als we die subsidie nu eens gewoon aan de dichters geven… Of aan een organisatie die laat zien hoe ongehoord spannend poëzie uit zichzelf al is, zonder aangeplakte snorren, opgezette pruiken en hoerig gedrag. Alleen al het betreden van het stijfburgerlijke Deutsche Theater maakte een dergelijke kermisachtige benadering van literatuur onwaarschijnlijk. Uit de bol ging men hier alleen in de bar, niet op het toneel. Maar wat dan wel?
Ik had een goede plaats: eerste rang links, rij 1, stoel 28. Op het balkon, net naast het midden, met beenruimte. Toen ik bestelde kon parterre ook nog, maar dat was me te duur. Al meteen bij aanvang was me duidelijk dat dit een programma was dat Luc Coorevits had kunnen organiseren — alleen zou hij het drie keer beter hebben gedaan. De drie actrices zaten elk mooi uitgelicht op een kruk achter een gaasdoek, dat hun gestalten op een Gerhard Richter-achtige wijze vaag maakte. Op hun schoot een map waaruit ze voorlazen. Telkens kwam er één actrice naar voren, terwijl op het gaasdoek het portret werd geprojecteerd van de vrouw die zij verpersoonlijkte: Arnim, Lasker-Schüler of Mann. Biografie (veel biografie) mengde zich met enkele tekstfragmenten uit het werk van de schrijfsters. De actrices kwamen en gingen. Soms werd er achter het scherm door de twee overgeblevenen ook iets gezegd over de schrijfster die op dat moment voor op het podium stond.
Over Bettina Arnim wist ik op voorhand niet veel. Over Else Lasker-Schüler en Erika Mann hoorde ik niets wat ik niet al eens ergens gelezen had. Tot overmaat van ramp verknoeide de actrice die Lasker-Schüler vertegenwoordigde de weinige gedichten die er in het programma te horen waren. Ze wekte de indruk dat ze zich net deze middag bij de andere twee actrices had aangesloten. Ze las alsof ze de teksten nog nooit eerder had gezien. Ze maakte een wat wezenloze indruk, terwijl de andere twee in hun bijdragen wel degelijk hun best deden om op een wat meer doorleefde manier voor te lezen.
Maar zelfs dat kon voor mij de voorstelling niet redden. Ik had het gevoel dat ik naar het voorlezen van een Wikipediapagina zat te kijken. De manier om literatuur populair te maken is blijkbaar door het zo min mogelijk literair te laten zijn, dacht ik. Het enige wat een beetje aansloeg in de zaal, waren passages waarin Arnim, Lasker-Schüler en Mann cynisch reageerden op wat de door mannen gedomineerde maatschappij van hen eiste. Maar meer dan wat gegniffel rondom mij leverde dat ook al niet op. Het leek daarbij bovendien niet te gaan om teksten van de schrijfsters zelf, maar om interpretatieve tussentekst van de theatermaker. En van de weeromstuit verschenen Mann, Arnim en Lasker-Schüler hier eerder als hulpeloze slachtoffers van de omstandigheden, dan als de sterke vrouwen die ze in die omstandigheden waren.
Eenmaal weer buiten ontdek ik in de Reinhardtstraße de derde vestiging van Langer Blomqvist in Berlijn (naast die op Marheinekeplatz en die in de Kantstraße) — uiteraard gesloten op dit uur. Aan het eind van de Reinhardtstraße de façade van het Friedrichstadt-Palast op de Friedrichstraße: een fel verlicht gebouw, met achter de ramen bewegend beeld, gebouwd in een stijl die, althans waar het de voorgevel betreft, de indruk moet wekken dat we in de roaring twenties zijn. Die had zo uit de serie Babylon Berlin kunnen komen. Het Palast werd echter gebouwd in 1984. Het blijkt dan ook nog een revuetheater te zijn. Toen ik richting Deutsches Theater wandelde, zag het er voor de ingang zwart van de mensen. Blijkbaar vindt die overleefde vorm van amusement nog steeds gretig aftrek. Ik vraag me af bij wie precies. Toeristen, vermoed ik, op zoek naar een Berlijn dat de vorm aanneemt van langbenige juffrouwen in een jacquet zonder broek, met een hoge hoed op, die bij kopergeschetter wulps een trap afdalen waarvan elke trede verlicht is — want daar lijkt het om te gaan in het Friedrichstadt-Palast. Geliefd bij toeristen, en bij organisatoren van poëzieavonden, natuurlijk.
Intussen vraag ik me af of voorstellingen als die in het Deutsche Theater hier meer gewoon zijn dan bij ons, of ik met andere woorden toch ook niet wat ben aangetast door de laaglandse spektakelzucht als het om literatuur gaat. Ik ben al eens eerder hier in Duitsland bij avonden geweest waarop er weinig anders gebeurde dan voorlezen, en ook toen, herinner ik me, was ik verbaasd over het geduldige publiek — verbaasd, maar ook aangenaam verrast. Maar daar ging het dan wel om louter primaire teksten. Zodat ik, tussen uitgaansvolk en voetbalsupporters op de terugweg naar Zehlendorf, op de S-Bahn zit te denken: misschien is mijn ongenoegen over deze avond te wijten aan zowel het feit dat hier (onnodig) naar een vorm is gezocht om literatuur zogezegd boeiender te maken voor het publiek, als aan het feit dat deze vorm mij niet ver genoeg ging. Misschien miste ik gewoon de hand van Coorevits.
Eenmaal thuis troost ik mij met Deutschstunde van Siegfried Lenz, dat ik zacht lispelend aan mijzelf voorlees.