Dagen in Berlijn 22: Der Belgier muß parken.

‘Der Belgier kommt und muß parken’, zo werd mijn komst hier in de Schönhauser Allee een paar weken terug aangekondigd. Men moest mobiliseren. Er is hier tussen voor- en achterhuis een Innenhof waar auto’s geparkeerd staan, en waar ik vorige zomer de mijne kwijt kon, maar nu stond de Smart van Frau Spychala er nog. Er werd naarstig gezocht naar een oplossing. Die kwam in de vorm van een Plakette die de bewoner van nummer 42 nog had, een Parkerlaubnis speciaal voor zijn gemotoriseerde gasten — één zonder specifieke nummerplaat, maar met de vermelding: ‘diverse nummerplaten’. Dat lokte een reactie van Niels uit, ook van 42, die nu op vakantie was, maar normaliter de vergunning gebruikte om — zo bleek mij later — zijn nieuwgekochte oude Ente op straat te kunnen zetten. Maar, liet hij weten, als hij er af en toe gebruik van kon maken, war’s ok. Dit alles in de whatsappgroep ‘Parkplatz’. In die whatsappgroep, enige dagen na mijn aankomst: bericht van Frau Spychala. Haar man had de Smart ‘vom Hof geholt’. Der Belgier kon parkeren.

Toen Niels op het kleine terras voor de Druide Absinth & Cocktailbar (ook nummer 42) me vertelde dat ik inmiddels zo te boek stond in de buurt, wilde ik hem meteen corrigeren. Zo ik iets ben, is het géén Belg, wilde ik zeggen, maar ik besefte bijtijds dat het luchtige gesprek aan de houten tafel met de banken, bij het geruis van verkeer en de hier bovengronds langsrazende U2 dan erg ingewikkeld zou worden. Enerzijds betekent ‘der Belgier’ hier in Berlijn een soort van inburgering; ik ben hier niet meer helemaal anoniem. Anderzijds wijst die benaming me op mijn vreemdheid. Ik heb het de laatste jaren steeds vaker: de neiging me dan in godsnaam toch maar te identificeren met hoe de gemiddelde Vlaming mij na bijna 25 jaar nog steeds ziet: niet als ‘Hollander’ (ook daartegen heb ik me altijd verzet), maar als ‘Nederlander’. De wens — in mijn roman Het Belgisch huwelijk (2014) zelfs voorgesteld als een diep verlangen — in Vlaanderen thuis te zijn, is zo goed als verdwenen, niet in de laatste plaats omdat de gemiddelde Vlaming me steeds weer duidelijk heeft gemaakt: ‘Gij Zijt Niet Van Hier’, zoals het in diezelfde roman heette. Dat valt te verwachten van een volk dat zich achterhaald regionalisme als nationalisme laat verkopen en dat er geen been in ziet om massaal voor erg rechts en extreemrechts, zelfs fascistisch te kiezen (volgens de laatste peilingen naderen we de 50%). Op de vraag die een vriendelijke, aardige mede-ouder me stelde op de proclamatie, de afsluiting van de middelbare school van mijn dochter: of ik zo in het algemeen de Vlamingen aardige mensen vond, antwoordde ik verrassend snel: ‘Nee.’ Gelukkig had hij een vrouw die er net zo over dacht, een Vlaamse vrouw overigens.

Dat laatste relativeert natuurlijk het geklets over ‘de’ Vlaming, en het zou bepaald overdreven zijn om te beweren dat de xenofobie van ‘de’ Vlaming mij het leven daar onmogelijk maakt, maar het verlangen dat ik een paar jaar geleden had om Gent te verruilen voor Berlijn (‘er staan wetten in de weg…’) had wel voor een deel te maken met de behoefte me te bevrijden van een stereotypering die in Vlaanderen bepaald benauwend is. Men wordt er zelfs afgerekend op zijn fysieke verschijning, op wat Vlamingen zelf (geheel ten onrechte) ‘ras’ noemen, zo valt op te maken uit het feit dat sommigen van hen na het maken van een al dan niet geslaagde Hollandermop soms beschaamd de hand voor de mond slaan en zichzelf ‘racistisch’ noemen. Ik bedoel: ‘Der Belgier’ hier in Berlijn is altijd nog minder erg dan ‘Hollander’ in Vlaanderen. Ik kan alleen maar vaststellen dat ik geen van beide ben, zoals ik ook nooit ‘Berlijner’ geworden zou zijn als de plannen naar hier te verhuizen doorgang hadden gevonden.

Intussen voelt Berlijn na inmiddels vijf jaar op rij hier steeds voor langere periodes geweest te zijn, als op zijn minst een tweede thuis, een plek die ik niet meer zou kunnen missen. Ik ben nog steeds niet zó ingeburgerd dat ik mijn Kiez, de Kollwitzkiez, niet verlaat (een echte Berlijner blijft in zijn Kiez, zo meen ik te weten). Ik reis heen en weer tussen Prenzlauer Berg en Charlottenburg, waar vrienden wonen, en was ook al in Steglitz, waar Ian Melrose me vol trots zijn muziekstudiootje in zijn nieuwe woning toonde, en me meteen de laatste compositie in een eerste mix liet horen. Hij verhuisde net op tijd. Zijn appartementje in Charlottenburg werd gerenoveerd, en te verwachten viel dat daarna de huurprijzen op zijn minst zouden verdubbelen. Andere goede vrienden hebben inmiddels te horen gekregen dat ze na twintig jaar uit hun woning moeten: de eigenaar bedacht dat zijn dochter daar nu moest wonen, waardoor een gezin van drie plaats moet maken voor één jong meisje. ‘Eigenbedarf’ heet dat. En hoewel ze de eigenaar persoonlijk kennen, verliep de communicatie via advocaten die natuurlijk hun rekeningen met de hark schrijven. Dagelijkse kost in een stad die zich, uiteindelijk (het was hier nog lang anders dan elders), net als andere wereldsteden heeft verkocht aan het grote geld. Gelukkig vonden ze een ander onderkomen; ongelukkigerwijs zien ze hun woonoppervlak krimpen van 120 naar 50 vierkante meter. ‘Wohin mit all den Büchern?’ Maar hun nieuwe buurtje in Charlottenburg, verzeker ik hen als woonde ik er zelf al jaren, is zeker geen achteruitgang. Op de hoek zit een volkscafé, ‘nicht diese gentrifizierte Scheiße’, zei ik, waar we in de nabije toekomst als oude bromberen aan de bar kunnen zitten en niet meer op zullen vallen tussen wat daar gewoonlijk binnenloopt. Er is een mooi parkje voor de wandelingen met de hond; het ligt veel dichter bij Schloß Charlottenburg en de daarachter gelegen Schloßgarten, en de Vollkornbäckerei en Konditorei Brotgarten in de Seelingstraße heeft de misschien wel lekkerste broodjes van heel Berlijn.

Vooruitkijken. Ik overweeg soms of ik niet nog eens naar het gemeentehuis in Gent moet gaan. Toen ik mij om louter praktische redenen tot Belg liet naturaliseren, was het onmogelijk om een dubbele nationaliteit te behouden. ‘Als u Marokkaan was geweest, of Turk, was het makkelijker geweest,’ zei destijds de vrouw achter de balie en keek me veelbetekenend aan, ‘maar Nederlanders moeten hun nationaliteit opgeven als ze Belg willen worden’. Ik geloof dat er op dat vlak inmiddels iets veranderd is. Ik zou kunnen proberen om mijn Nederlandse nationaliteit weer aan mijn Belgische toe te voegen. Maar waartoe? Ik weet dat ik nooit zal terugkeren naar Nederland. Bij meer recente bezoeken aan mijn geboortestreek, Twente, kon ik moeiteloos vaststellen dat de mensen die ik er ontmoette inderdaad ‘mijn mensen’ zijn, mensen van wie ik alles in één oogopslag begrijp. Bij een bezoek aan Groningen eerder dit jaar — Gerben Wynia promoveerde op een biografie over C.O. Jellema — was ik onmiddellijk weer thuis. Het zijn plekken waar ik mijn wortels heb, maar het zijn geen plekken waar ik nog eens wortel zou kunnen schieten. Geen tijd voor spijt. Nog niet, moet ik misschien zeggen.

Inmiddels wacht me straks in Gent een nieuwe verhuizing, onverwacht snel na de vorige. Binnen Gent. Een andere ‘Kiez’, zo men wil, nabij de Schelde, die daar echter door een sluis verderop niet meer is dan een modderig gootje met water. Ik zal nooit werkelijk aarden in België, zo weet ik nu. Of misschien moet ik zeggen: ik zal nooit meer aarden. Het doet niets af aan deze ene simpele noodzaak: der Belgier muß parken, ergens.

Een gedachte over “Dagen in Berlijn 22: Der Belgier muß parken.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s