Deutschboden

Deutschboden van Moritz von Uslar kocht ik een paar weken terug in boekhandel Uslar & Rai in de Schönhauser Allee in Berlijn. De boekhandel is opgericht door Edgar Rai, een auteur van literair werk, en Katharina von Uslar — inderdaad: familie van de auteur van Deutschboden, de zus, om precies te zijn, iets waar ik achter kwam doordat ze, meteen toen ik het boek op de toonbank legde, zei dat het altijd fijn was als iemand een boek van haar broer kocht, en, voer ze voort, of ik misschien meteen Nochmal Deutschboden erbij wilde kopen, ‘die Fortsetzung von Deutschboden’. Ze liep naar de kast en trok het tevoorschijn. Ik dankte haar vriendelijk, maar wilde het toch eerst even bij Deutschboden laten.

Deutschboden verscheen in 2010, was een bestseller, en is volgens de ondertitel eine teilnehmende Beobachtung, een toevoeging die meteen duidelijk maakt dat wat men te lezen krijgt niet meteen eenduidig is. Het uitgangspunt van het boek is me eigenlijk niet zo sympathiek. Een goed in zijn eigen Kiez ingeduffelde West-Berlijnse intellectueel trekt naar het platteland in Brandenburg om eens te kijken hoe het twintig jaar na de Wiedervereinigung van de beide Duitslanden met die arme Oost-Duitse heikneuters gesteld is. Zo formuleert hij het natuurlijk niet, maar de mededeling dat hij maar liefst drie maanden tussen de inboorlingen in de Brandenburgse provincie zal gaan vertoeven, lokt bij zijn drinkmaatjes in Berlijn reacties uit die veel zeggen over hoe die provincialen in het mondaine Berlijn worden gezien. En hoezeer dat alles voor de Berlijners samenvalt met ‘Oost-Duits’, en ‘Oost-Duits’ met ‘extreemrechts, neonazi, skinhead’. 

Dat in Berlijn de Muur in zekere zin nog steeds overeind staat, heb ik zelf kunnen waarnemen. Je moet misschien iets langer in Berlijn verblijven om te ontdekken dat die Muur vooral omhoog wordt gehouden door musea en, recentelijk, herdenkingen (van de bouw van de Muur, van de Val van de Muur) van een klassiek ‘westerse’ snit. Vrijwel alles wat nu in Berlijn op de een of andere manier het bestaan van de Berlijnse Muur herdenkt, lijkt uit te zijn op de volledige verkettering van de voormalige DDR. Het DDR-museum in de Karl-Liebknecht-Straße doet zijn uiterste best van de ‘Unrechtstaat DDR’ een gruwelkabinet te maken, waarbij zelfs de uitstalling van levensmiddelen en andere DDR-producten de bedoeling lijkt te hebben om te wijzen op de poverheid van alles. De vitrines waarin één en ander staat opgesteld zouden zelfs de grootste ‘ostalgicus’ ervan weerhouden om bij het zien van die producten sentimentele gevoelens te krijgen. Ook in het Tränenpalast in Friedrichstraße ligt de nadruk op de gruwel. In een ruimte waar men nieuwsfeiten toont aan de hand van televisiebeelden uit West en Oost (dezelfde gebeurtenissen becommentarieerd door de westerse media en vervolgens door die van het oosten), krijgt men door de wijze waarop de rest van de expositie is vormgegeven toch het gevoel dat je daarvan vooral dient te onthouden hoe leugenachtig de Oost-Duitse pers wel niet was. Propaganda! Dat zeggen we vandaag ook nog steeds over alles wat, laten we zeggen: China de ether inslingert, maar altijd zonder ons af te vragen in hoeverre onze eigen westerse journaals misschien lijden aan hetzelfde euvel.

Ik ben niet uit op de rehabilitatie van de DDR; het gaat erom dat de diabolisering van de DDR voormalige Oost-Duitsers de mogelijkheid heeft ontnomen om in het nieuw ontstane land een eigen plaats te veroveren. De houding van voormalig West-Duitsland was die van een kolonisator; voor West-Duitsland ging het bij de hereniging niet om een ‘nieuw land’, maar om gebiedsuitbreiding van de Bondsrepubliek. En hoewel, niet geheel ten onrechte is mijn indruk, wordt gezegd dat er veel zeur-Ossies zijn, die met hun gejammer over de arrogante Wessies lijken te vergeten dat ze het sinds de hereniging (materieel gesproken) toch beduidend beter hebben dan voordien (ook al lopen ze economisch gesproken nog steeds achter op voormalig West-Duitsland), het gevoel op nog een andere dan enkel economische wijze gekoloniseerd te zijn, is niet zonder grond.

‘Deelnemende waarneming’ — Von Uslar begeeft zich daadwerkelijk ‘onder het volk’. Hij zoekt ten noorden van Berlijn een ‘Kleinstadt’, een provincienest — geen dorp, maar een stadje met een inwonerstal tussen de tien- en de twintigduizend. Wat hij vindt, noemt hij Oberhavel. Als stad bestaat Oberhavel niet; er is wel een district dat zo heet, ten noorden van Berlijn inderdaad, in de deelstaat Brandenburg. Oranienburg is de districtshoofdstad of ‘Kreisstadt’. Oberhavel, Hardrockhausen, zoals hij later ook wel schrijft. Hij trekt er dus niet zonder vooroordelen naar toe, maar hij is er zich van bewust. Dat redt het boek van de blinde arrogantie die bewoners van culturele, economische en politieke centra vaak plegen te hebben: van een superieur gedrag dat niet als superieur begrepen wordt, waardoor de verontwaardiging van hen die zich er door vernederd voelen bij de centrumbewoners als een grote verrassing komt, en hen meteen ook erg overdreven en lichtgeraakt lijkt te zijn. Het bewustzijn van die ingebakken arrogantie, van de vooroordelen van de stadse centrumbewoner tegenover ‘de traditionele Ossie’ zoals hij die ziet, heeft Von Uslar ertoe verleid om zijn eigen rol dan maar vooral met de nodige ironie vorm te geven. Hij stelt zich steeds nadrukkelijk voor als de ‘reporter met de hoed’, beschrijft zichzelf zoals hij vermoedt dat de autochtonen van Oberhavel hem waarschijnlijk zullen zien.

Ik snap dat wel. Von Uslars verlangen werkelijk door te dringen tot de werkelijkheid van, vooral, jongere bewoners van een provinciestad in voormalig Oost-Duitsland, twintig jaar na de Val van de Muur, doet hem een schutkleur aannemen. Door zichzelf voor te doen als de in hun ogen niet te vertrouwen, want waarschijnlijk arrogante ‘Westsau’, tracht hij dat wantrouwen weg te nemen en zijn oprechte bedoelingen duidelijk te maken. Hij probeert ook zonder de vooroordelen die hem ingebakken zijn, te kijken naar wat er in Oberhavel gebeurt.

Niets, eigenlijk.

Dat is de zwakte van dit boek. Wat Von Uslar uiteindelijk beschrijft is het leven van grotendeels van Hartz IV levende provincialen in een stadje waar een Aral-tankstation de toch wat treurige verzamelplaats is voor jong volk dat zich vooral bezighoudt met drinken, drinken, het tunen van auto’s, nog wat drinken en rondhangen, met spelen in een bandje, waarbij veel gedronken wordt, het spelen van computerspelen en — zei ik dat al? — met drinken in een van de weinig aantrekkelijk ogende cafés in het stadje. Het uitzichtloze bestaan van veel van de in het boek opduikende personen (die allemaal een andere naam hebben gekregen) kun je misschien, en misschien niet ten onrechte, verbinden met de economische achterstelling van de deelstaten die vroeger de DDR vormden, maar het levert nauwelijks een ander verhaal op dan de ellende van werk- en kanslozen die niet in de DDR, maar in een of ander provincienest in Frankrijk, België of Nederland wonen. Wat Von Uslar werkelijk interesseerde, wat hij ondanks het bewustzijn van zijn eigen vooroordelen, hoopte te vinden in Oberhavel — extreemrechtse sympathieën, neonazipraat — is er eigenlijk niet te vinden. 

Zodat hij er, naar het einde van het boek toe, dan maar eens expliciet naar begint te vragen: of de lieden die hij (ik denk toch grotendeels ten onrechte) na een paar maanden als bijna vrienden beschouwt, zich vroeger hebben bekend tot het neo-nazistische gedachtengoed waar de DDR toch zo bekend om stond (en staat). Mwah. Ja. Maar, zegt er één, dat was eigenlijk meer een mode, geen werkelijke overtuiging. Je deed mee. Je moest meedoen. ‘Es war eine Jugendbewegung’; ‘Wir waren Spinner. Eigentlich auch nichts anderes als Mitläufer’; ‘Du wurdest da hineingeboren’. En ja, je erbuiten plaatsen, de verkeerde haardracht, schoenen en kleren hebben, het kon je slaag opleveren. 

‘Wenn du dich in die entgegengesetzte Richtung gestellt hast, bist du hier in Oberhavel nicht alt geworden. Als Punk, als Hip-Hopper brauchtest du hier wirklich nicht rumzulaufen. Da bist du untergegangen. Du hattest keine Freunde, keinen Schulalltag, kein gar nichts, auch kein Nachtleben, weil du abends nicht rausgehen konntest. Denn wenn du rausgegangen bist, dann hast du definitiv auf die Fresse gekriegt. Nur wegen deiner Optik’ (p. 345).

Dat hele gedoe was nu (2010) allang voorbij.

En de DDR? 

Der Mensch mochte einfach das, was früher war, nicht weil es gut oder schlecht, recht oder unrecht war, sondern weil es während seiner Kindheit, der Jugend stattgefunden hatte — der Zeit in der der Mensch nur dieses eine Leben, sein Leben, kannte. Schluss. Und wenn der Mensch sich an sein erstes Mal erinnerte, das erste Mal Zeltlager, das erste Mal Fummeln, Sex, K.-o.-Trinken, dann war es natürlich egal, ob diese schöne Dinge in einem Staat stattgefunden hatten, der seine Bürger eingekerkert, unterdrückt, ausgehorcht, verhöhnt und die freie Meinungsäußerung verboten hatte: klar’ (p. 150).

Dit soort schouderophalende vanzelfsprekendheid haalt de angel uit het project zoals de auteur zich dat had voorgesteld. ‘Eines der besten Bücher über Deutschland nach der Wiedervereinigung’, zo stond in een recensie in de Süddeutsche Zeitung destijds, maar ik kan met de beste wil van de wereld niet zien op welke wijze die hereniging hier een beslissende rol speelt. Dit is een sociologisch, zelfs psychologisch portret van de kleine provinciestad zoals je die in heel Europa vinden kunt. De reporter had ook naar — laten we zeggen: Troisdorf (vlakbij Siegburg, dat weer niet al te ver van Bonn en Keulen ligt) kunnen gaan om ongeveer hetzelfde op te tekenen.

Ook daarvan is Von Uslar zich bewust. De titel van het boek is ontleend aan een plaatsnaambord dat ergens langs de weg staat en dat de jongens uit Oberhavel telkens wanneer ze het met de auto passeren groeten: allemaal tegelijk een vuist heffen en ‘Deutschboden’ zeggen — deutschboden, niet Deutschboden, de klemtoon ligt op de tweede lettergreep. De reporter besluit op een zeker moment om bij dat bord eens af te slaan om in Deutschboden een kijkje te nemen. Het blijkt niet te bestaan. Er is alleen bos.   

De afstand tussen de reporter met zijn hoed en de inwoners blijft uiteindelijk groot, wat hij daar zelf ook over moge denken. Hij heeft nu eenmaal de keuze gemaakt voor wat wel ‘de zelfkant’ wordt genoemd. Of Oberhavel ook een ‘elite’ heeft, een leesclub, een heemkundige kring, een toneelvereniging waar men Brecht speelt, een kerk waar er culturele avonden worden georganiseerd, zoals in veel van dat soort stadjes toch het geval is — of zich in Oberhavel mensen bevinden zoals hij, we komen het door de keus van de reporter niet te weten.

Toch is Von Uslar, tien jaar na dit boek, blijkbaar nochmaals de provincie ingetrokken, Nochmal Deutschboden — het boek dat ik maar even liet voor wat het was. De directe aanleiding daarvoor, zo begrijp ik uit de tekst op de website van de uitgever, is de opkomst van de anti-democratische, extreemrechtse, met toestemming van justitie zelfs ronduit fascistisch te noemen AfD in vooral de voormalige Oost-Duitse deelstaten. Het is een meer politiek boek, begrijp ik. Ik heb toch het gevoel dat ik daarover niet per se iets wil lezen dat door Von Uslar is geschreven. 

      

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s