Deze maand in De leeswolf

screenshot_74.jpg

 

EEN VIS OP HET DROGE

Dit jaar verscheen de achtste, herziene druk van Alessandro Baricco’s essay De barbaren. Toen het boek in 2009 in het Nederlands verscheen (het verscheen oorspronkelijk in 2006) en ik een paar recensies over het boek en ook nog een interview met de auteur had gelezen, besloot ik dat ik dit zoveelste ‘beste boek van het jaar’ nu eens links zou laten liggen. Mijn tijd in dit ondermaanse is beperkt, en ik had wel wat beters te doen dan een boek te lezen van maar weer eens zo’n intellectueel die ging verdedigen wat hem zelf wezensvreemd was louter uit angst om niet bij de tijd te zijn. Zeggen dat diepgang niet bestaat, zoals Baricco in een interview deed, en dat op die manier voorstellen als juist de diepgang waartoe iemand die zich tegen zo’n constatering verzet niet in staat lijkt — het is vermoeiend. Je Grote Gelijk halen door te beweren dat het Grote Gelijk niet bestaat — wat een flauwiteit. Passons. Het voordeel van een goed vooroordeel is tijdwinst.

Maar was mijn vooroordeel werkelijk terecht? In de afgelopen jaren hoorde ik door mij gewaardeerde critici en wetenschappers in positieve zin over het boek spreken. Het boek is in de afgelopen jaren zoiets als een ijkpunt in discussies over culturele en andere waarden geworden — enfin, men refereerde er toch aan op andere plekken dan enkel aan de borreltafel of de cafétoog. En het boek kreeg die waardering juist omdat het in zijn omgang met wat de culturele waarden zou bedreigen een wat ander standpunt innam dan in de gebruikelijke cultboeken over de op handen zijnde apocalyps. Ik denk dan bijvoorbeeld aan De ondergang van het denken van Finkelkraut of, om een al heel oude bestseller van stal te halen, aan De cultuur van het narcisme van Christopher Lasch. Het feit dat er nu een herziene versie uitkwam, was misschien een goede aanleiding om het toch eens te gaan lezen.

Om met dat laatste te beginnen: de enige herziening waarvan sprake is, blijkt de toevoeging te zijn van een essay dat Baricco in 2010 op het online magazine Wired publiceerde. Het voegt bijzonder weinig toe aan het boek dat er al lag. En ik moet zeggen dat ik aanvankelijk ook veel spijt had aan dat boek alsnog begonnen te zijn. Baricco schreef de korte hoofdstukjes waaruit zijn essay bestaat oorspronkelijk als aflevering voor de krant La Repubblica. Of dat de reden is voor de toch wat merkwaardige toon van het geheel weet ik niet goed. Ik stel me voor dat ik ook als krantenlezer behoorlijk geïrriteerd zou raken als ik voortdurend word aangesproken als iemand die niet helemaal goed bij zijn hoofd is. De auteur probeert me namelijk na iedere samengestelde zin met meer dan een bijvoeglijk naamwoord gerust te stellen. Hij vraagt me voortdurend mijn geduld niet te verliezen als iets volgens hem wel heel erg moeilijk dreigt te worden. ‘Snap je er niets van?’ vraagt hij mij nadat hij in de eerste pagina’s in mijn ogen nog niets anders dan onnozelheden heeft gedebiteerd. ‘Logisch, het boek is nog niet eens begonnen’. Elders, na blijkbaar weer iets wat moeilijk en ingewikkeld geweest is, schrijft hij dat ik me nu even mag ontspannen. Ik mag even uitblazen van meneer de schrijver.

Baricco zit met andere woorden voortdurend op zijn hurken en spreekt de lezers toe als waren het kleuters. Correctie: hij heeft een toon gekozen waarvan hij zelf gedacht moet hebben dat ze het beste zou passen bij een publiek van barbaren. Zelf verkeert hij ‘tussen mensen die hebben gestudeerd, mensen die nog studeren, verhalenvertellers, theatermensen, intellectuelen, dat soort lieden’. Hij noemt dat ‘een vreselijk wereldje’ — en alweer lijkt hij daarmee de halve debiel die hij zich als zijn lezer voorstelt, ter wille te willen zijn. Dat hij daardoor juist extra arrogant, want paternalistisch overkomt, lijkt hem te ontgaan. Nog even los van het feit dat hij zich met deze toon richt op diegenen die hem volgens hemzelf niet zullen lezen. Barbaren lezen geen boeken meer en zelfs de relatief korte krantenstukken waaruit het boek bestaat zijn voor de gemiddelde barbaar al veel te lang en veel te ingewikkeld. Te ‘diep’.

Die barbaar moeten we zien als een mutatie, schrijft Baricco. ‘Wat betreft het doorgronden van waaruit die mutatie precies bestaat, kan ik alleen maar zeggen dat die volgens mij op twee belangrijke pijlers steunt: een ander idee van wat ervaring is, en een andere opstelling van de betekenis in het weefsel van het bestaan.’ (U mag na deze zin even uitblazen van mij). Vroeger was ervaring een reis naar de diepte, zo stelt Baricco, een zoektocht naar de aard van de dingen, in een poging om tot een persoonlijke verhouding met die dingen te komen. Nu gaat het er veeleer om zoveel mogelijk dingen tegelijkertijd te doen; ervaring is gelijk aan bewegen. Het gaat niet langer om wat er wordt gecommuniceerd, maar om het communiceren zelf. Men begeeft zich niet langer van het één naar het ander om in iets door te dringen, om er de (ware) betekenis van te ontdekken; de betekenis is vandaag die beweging zelf. ‘Het oppervlak in plaats van de diepgang, snelheid in plaats van reflectie, sequenties in plaats van analyse, surfen in plaats van verdieping, communicatie in plaats van uiting, multitasking in plaats van specialisatie, plezier in plaats van inspanning. Een systematische ontmanteling van het hele mentale arsenaal dat ons is nagelaten door de negentiende-eeuwse, romantische burgercultuur’, zo vat Barrico het aan het slot van zijn betoog nog eens samen.

Je zou dit een min of meer adequate omschrijving kunnen noemen van de veranderingen die zich de laatste vijftig jaar in de westerse wereld hebben voltrokken, veranderingen die nog in een stroomversnelling raakten toen de computer, en nog iets later het internet hun intrede deden in het dagelijkse leven. Maar toch zit er in Baricco’s aannames iets grondig scheef. En ik vrees dat de fout schuilt in wat nu juist de centrale aanname van zijn essay is. Voluit heet het boek immers De barbaren. Essay over de mutatie. Die term uit de biologie moet ons geruststellen, zoals Baricco voortdurend probeert om de beschaafde mens gerust te stellen — enfin, zijn invulling van die beschaafde mens dan toch (een angstige, door enkel vooroordelen van hoogculturele snit gestuurde, min of meer aristocratische geest — een karikatuur kortom). Beethoven, zo schrijft hij, werd in zijn eigen tijd als een barbaar gezien, omdat hij de diepte van de menselijke ervaring elders zocht dan tot dan toe gebruikelijk — en kijk, voor de in se nog steeds door de romantiek geleide cultuurmens van vandaag is Beethoven nu een van de standaarden. Het gaat om een natuurlijke ontwikkeling, zeg maar, en daar kun je nou wel tegen willen protesteren — het is nu eenmaal zo.

Maar Beethoven was geen ‘mutatie’. Beethoven brak met de traditie door er op voort te bouwen. Hij, de romantiek in het algemeen, herdefinieerde de verhouding tussen sterfelijkheid en eeuwigheid; hij ontkende die niet. De romantiek situeerde de mens nog steeds daar waar hij in het verleden altijd al werd gesitueerd: in een bepaalde verhouding tot het transcendente, tot dat wat hij niet was en niet kon zijn. De barbaar zoals Baricco hem omschrijft, herdefinieert helemaal niks. Hij schaft alleen af.

‘De beweging is de hoogste waarde. De barbaar is in staat daarvoor alles op te offeren. Zélfs zijn ziel’, schrijft Baricco. Dat hij die ‘ziel’ vervolgens omschrijft als iets wat voortkomt uit een historisch proces ‘dat een begin heeft gekend en waarschijnlijk ook een einde zal hebben’ is op zich legitiem, maar zou er logisch gezien toe moeten leiden dat wat voorheen ‘ziel’ heette nu een andere naam krijgt. Maar de ruimte tussen onze sterfelijkheid en de eeuwigheid, tussen het leven en de dood, is in Baricco’s definitie van de barbaar gewoon weggestreept. We zijn geen ‘mens’ meer — noch in de klassieke, noch in de middeleeuwse, de renaissancistische en dus ook niet langer in de romantische zin van dat woord — we zijn enkel nog proces, deel van een machinerie die ons voortstuwt.

Zo bezien is het wat merkwaardig dat Baricco gedurende het hele boek zijn mutant voorstelt als een willend wezen, als iets wat de veranderingen die zich voordoen bewust stuurt, vanuit een kern die het dus tegelijkertijd niet kan hebben (nog even afgezien van het feit dat je een mutatie niet kunt willen). Ik geloof er niets van. Het wezen dat Baricco ons voorschotelt heeft alle kenmerken van de consumens, van een mens die door de almachtige markt gedwongen wordt tot consumeren, tot het najagen van kortstondige, vaak materiële verlangens die zo snel mogelijk vervuld moeten worden zodat er nieuwe, even kortstondige verlangens nagejaagd kunnen worden. Het is daarom dat bewegen de hoogste waarde is. Er moet geld verdiend worden. Het is een analyse die volledig ontbreekt in Baricco’s essay. Hij heeft het wel even over barbaren die de taal van ‘het Imperium’ spreken, zijnde de VS — maar nergens legt hij de link tussen dat Imperium, de kenmerken van het neoliberalisme en zijn mutant. Over dat neoliberalisme wordt inderdaad niet zelden gesproken als betrof het een natuurkracht. Maar het gaat daarbij om een ideologische keuze. De dominantie van die ideologie verdoezelt dat — blijkbaar ook voor Baricco.

Het zou goed zijn als Baricco het recent verschenen Identiteit van Paul Verhaeghe eens zou lezen — een auteur die de link tussen de veranderde mens en het neoliberalisme wél legt en er meteen ook de desastreuze gevolgen voor die mens in termen van geestelijke gezondheid en welbevinden uit afleidt. Baricco stelt de mutant steeds voor als een mens die kieuwen krijgt en dus overgaat tot een andere manier van ademen, een manier van ademen die wij — wij beschaafden — ons niet kunnen indenken. Verhaeghe maakt duidelijk dat het daarbij om een vis op het droge gaat, wanhopig happend naar adem, en ja, tot niets anders in staat dan een vorm van bewegen: spartelen.

Het feit dat de barbaar niet langer de essentie van het bestaan zoekt of wil formuleren, betekent eigenlijk alleen maar dat die essentie elders voor hem is geformuleerd. Baricco ziet het niet. Hij zit zelf verstrikt in één van de netten die de romantiek heeft gespannen: de behoefte om ‘het andere’ voorrang te geven op ‘het bestaande’. Het is de gedachte van het romantisch genie die tegen de gevestigde waarden ingaat om zo het nieuwe, tot dan toe onvoorstelbare, zelfs ongekende aan het licht te brengen. Baricco voert die idee door tot op het punt van zelfdestructie. Er spreekt een diep verlangen uit toch vooral niet voor conservatief door te gaan. Maar juist daardoor kiest hij voor ‘the world as it is’, gedefinieerd door een ideologie die hij niet als sturende kracht lijkt te erkennen, en sluit hij u en mij op in een mensbeeld waarvoor volgens diezelfde ideologie geen alternatieven zouden zijn.

In: De Leeswolf 7, oktober 2012, p. 484-485.