Verlangen naar het eindsignaal

Als iets mij gestoord heeft aan de gemeenteraadsverkiezingen dan is het wel de wijze waarop er in de media aandacht aan werd gegeven. Hoewel elk televisiestation en elke krant kan voorleggen dat er ook naar andere steden dan louter Antwerpen gekeken is, waren deze gemeenteraadsverkiezingen toch vooral die van “Patrick versus Bart”. Dat blijft ook zo voor wie nu naar de commentaren en analyses kijkt, en voor wie een blik werpt op buitenlandse kranten. Zelfs NRC Handelsblad, waar nochtans een Belg aan het hoofd staat, toetert vrolijk mee in het koor van hen die het separatistische verhaal belangrijker vinden dan het verhaal van al die partijen die in dat separatisme nadrukkelijk niet meestappen — nog altijd een forse meerderheid in België, en een aanzienlijke meerderheid in Vlaanderen zelf. Journalistiek scoren met een smeuïg, dat wil zeggen: een sensationeel, liefst nog apocalyptisch verhaal is belangrijker dan het achterhalen van de werkelijkheid. Disaster sells.

Na de Nederlandse verkiezingen maakte het wetenschappelijk instituut voor de journalistiek, De Nederlandse Nieuwsmonitor, een analyse van de verkiezingscampagne. ‘(…) de enorme focus op de peilingen en de versimpeling van de verkiezingscampagne tot een wedstrijd zijn de reden dat kiezers massaal strategisch stemden en dat diezelfde peilingen er zoveel naast zaten’, zo stelde die. De verkiezingen in Nederland werden — net als nu bij de gemeenteraadsverkiezingen in België is gebeurd — herleid tot een tweestrijd, waarin het eerst ging om Rutte versus Roemer, en vervolgens om Samson versus Rutte. Op zich een streep door de rekening van Wilders, die zich in het reduceren van kwesties tot een hondengevecht tussen hem en iemand anders met hulp van diezelfde pers tot dan toe een meester had betoond. Geen wonder dus dat Wilders stemmen verloor: hij kwam niet langer als ideale tegenstander in beeld. Misschien oogstte hij wat hij had gezaaid: zijn jarenlange, min of meer vanzelfsprekend geworden dominantie in de pers juist vanwege die polariserende stijl van hem, leidde tot dédain voor die pers. Misschien kreeg hij nu een koekje van eigen deeg?

Het gaat er om dat deze reductie tot een ogenschijnlijk erg overzichtelijke tweestrijd een ontoelaatbare versimpeling inhoudt van de politieke realiteit. In België ging het niet om “Patrick versus Bart” — en zelfs in Antwerpen zou het daar niet enkel om hebben mogen gaan. De vraag wat precies de inhoudelijke tegenstellingen waren tussen de partijen die door beide persoonlijkheden werden vertegenwoordigd, raakte allengs steeds meer op de achtergrond, alsook het feit dat N-VA — weliswaar in kartel met de CD&V — de afgelopen jaren in Antwerpen mee heeft bestuurd. Laat staan dat andere visies nog aan bod kwamen. 

Dat wedstrijdnieuws dagbladen doet verkopen en veel kijkers trekt is een valide reden vanuit een commercieel oogpunt’, stelt de Nederlandse Nieuwsmonitor. ‘Echter, het is de vraag in hoeverre de journalistiek ook de democratische rol van intermediair tussen politiek en burger wil en moet vervullen. Wedstrijdnieuws voedt de toeschouwers, de Nederlandse kiezer, met niets anders dan journalistiek fast food. Dit brengt een vitale democratie eerder in gevaar dan dat het bestendigt’.

Waarna nog volgt dat misschien ook de consument eens bij zichzelf te rade moet gaan, want blijkbaar is er ‘een grote markt voor deze vorm van politieke berichtgeving en laat men zich en masse verleiden tot een niet-inhoudelijke stem’ — een wat rare, naar de media toe haast vergoelijkende toevoeging. Je kunt immers niet eerst stellen dat (door commerciële motieven gestuurd) wedstrijdnieuws de werkelijkheid zodanig reduceert dat de vitale democratie in gevaar wordt gebracht en daarmee dus feitelijk aan die media de definiërende kracht toeschrijven die ze, gezien de verkiezingsresultaten ook werkelijk hebben, om dan vervolgens net te doen of je als gemiddelde burger nog de mogelijkheid hebt om je onafhankelijk op te stellen tegenover wat de media ons als de werkelijkheid voorschotelen. Dat de jongens en meisjes bij de Nederlandse Nieuwmonitor dat wél kunnen, heeft veel te maken met het feit dat ze er voor doorgeleerd hebben. De meeste mensen betrekken hun wereldbeeld bij de media die het hen voorschotelen. De meesten van ons worden dagelijks gemanipuleerd dat het een lieve lust is. Hen vervolgens verwijten dat ze zich laten manipuleren is dan intellectueel niet helemaal eerlijk, lijkt me toch.

Toch gaat het me hier niet om maar weer eens een rondje media-bashing. Ik hecht veel belang aan de zogeheten ‘vierde macht’. Maar dan moet de pers wel haar taken naar behoren vervullen en haar in se kritische grondhouding niet uitsluitend begrijpen als enkel de neiging om sprekers op elk moment in de rede te vallen en er zo meteen nog een andere wedstrijd van te maken: wie produceert de meeste soundbites (ik heb niet veel op met Yves Leterme, maar de haast autistische onverstoorbaarheid waarmee hij destijds dwars tegen presentator Ivan De Vadder in bleef doorpraten had iets verfrissends).

Het is voor mij onvoorstelbaar dat er nooit werkelijk kanttekeningen zijn gemaakt bij de perverse wijze waarop de N-VA in haar communicatie aan taalverkrachting doet. De slogan ‘de kracht van verandering’ is niet alleen een manier om het traditionele progressieve discours te kapen en zo de oorspronkelijk progressieve partijen als een stelletje verstokte reactionairen voor te stellen (een omkeringstrucje waar menig postmodernist trots op zou zijn — al is dat dan juist weer een filosofie waar de N-VA niks mee op lijkt te hebben). Maar ‘verandering’ is wel het laatste wat de N-VA voorstaat. Het programma van die partij is behalve nationalistisch vooral heel erg neo-liberaal, gebaseerd op een aantal aannames waarvan de onhoudbaarheid inmiddels nu toch wel duidelijk gebleken is. De N-VA leeft nog steeds in een droomwereld waarin ongebreidelde groei, almaar meer consumptie en het oneindig voorhanden zijn van goedkope grondstoffen de pijlers vormen. Die wereld bestaat niet (meer).

Je zou willen dat journalisten De Wever en de zijnen daar eens op aanspraken. Het is verkiezingsbedrog als verkiezingsbelofte en legt het ontstellende cynisme bloot dat de werkelijke drijvende kracht lijkt te zijn achter deze partij. Hetzelfde gebeurde na de verkiezingsoverwinning, toen De Wever met een zelden geziene arrogantie preekte dat bescheidenheid hem sierde, onderwijl een heuse, onprettige herinneringen oproepende ‘mars’ op het stadhuis ondernam, bezig was een gemeenteraadsverkiezing op te blazen tot niet alleen iets van nationaal belang, maar tot iets van wereldhistorische omvang, en vervolgens ook nog een balkonscène inlastte (al moet gezegd dat wonderboy Stef Wauters (VTM) hem daar min of meer toe dwong; het nieuwsanker als volksmenner). Wat hij met de mond beleed (bescheidenheid) werd door zijn overige gedrag volledig tegengesproken.

Het herleiden van ingewikkelde kwesties tot leugenachtige slogans zou je ook een gevolg van de werking van de media kunnen noemen, overigens. Het is niet enkel de N-VA die zich daaraan schuldig maakte. Patrick Janssens zelf is daar in 2006 al mee begonnen toen hij nadrukkelijk een niet-ideologische en puur op zijn persoon gerichte campagne voerde om Dewinter uit het stadhuis te houden. Dat probeerde hij nu weer, met zijn magazine. Ik heb dat soort verpersoonlijking altijd wat gênant gevonden — de typische strapatzen van een pure reclameman die het verschil tussen politieke overtuigingen en waspoeder natuurlijk als geen ander kent, maar het één toch als het ander wenst te verkopen vanuit de cynische (realistische) overtuiging dat iets anders voor de media toch niet zou werken. Het ergste is dat je hem daar nog niet eens ongelijk in kunt geven ook.

media_xl_5180061.jpg

Uiteindelijk komt het allemaal neer op een diep verlangen naar het einde van de wedstrijd. Dat men eens ophoudt om alles als een eindeloze competitie voor te stellen. Literatuur en andere cultuuruitingen worden ook nog alleen door de bril van de competitie gezien. Ik heb al nooit erg veel op gehad met hitlijsten in popmuziek — laat staan dat ik een boodschap heb aan boekentoptiens, klassementen van de beste (populairste) klassieke muziek, hoogste prijzen voor schilderijen van dode en levende kunstenaars.

Of eigenlijk zeg ik het niet goed als ik beweer ‘er geen boodschap aan te hebben’. Al die zaken hebben ook op mij invloed. Ik heb het gevoel dat ik me ertoe moet verhouden, omdat het op een bepaald moment nu eenmaal wordt voorgesteld als van het grootste belang, als de realiteit zonder meer. Vroeger meer dan nu deed ik dat door vooral neer te willen halen wat populair is — een pavlov reactie van een zelfverklaarde kritische, ‘onafhankelijke’ geest. Inmiddels weet ik dat wie in welke tak van sport ook als onbetwiste kampioen wordt voorgesteld mogelijkerwijs inderdaad iets in zijn mars heeft, maar zeker is dat niet. De kwaliteit staat los van wat om welke reden dan ook maar wordt opgehemeld. In kunst, in literatuur. En in de politiek.