Eind oktober interview ik in Flagey een aantal Duitse auteurs over hun bijdrage aan het boek Eure Heimat ist unser Albtraum (Jullie heimat is onze nachtmerrie). Ik was verrast om al op de eerste bladzijde in het voorwoord te lezen dat ‘Heimat’ door de samenstelsters wordt ingevuld als het ideaal van ‘een homogene, christelijke witte samenleving, waarin mannen het voor het zeggen hebben, vrouwen voornamelijk kinderen moeten krijgen en andere samenlevingsvormen domweg niet bestaan’.
Waarom, zo vroeg ik me meteen af (en zal ik de auteurs straks ook vragen), neemt men hier de ultrarechtse invulling van het begrip heimat als leidraad? Of anders gezegd: waarom geven ze heimat uit handen aan een stelletje racistische, fascistische kloothommels die hun eigen kop nog niet van hun eigen kont kunnen onderscheiden?
Is heimat altijd rechts? Zeker, het is voornamelijk die kant van het politieke spectrum dat de term inzet. Maar is er in het recente verleden niet al vaker vastgesteld dat politiek links een enorme fout heeft begaan door zaken als nationaliteit, eigenheid — kortom: heimat — over te laten aan lieden die er niet zelden een ronduit walgelijke invulling aan geven?
Voor de Oostenrijkse essayist Jean Améry (1912-1978) betekende heimat in de eerste plaats ‘veiligheid’. ‘Thuis beheersen wij op soevereine wijze de dialectiek van het kennen en herkennen, van het durven en vertrouwen’, schreef hij. Juist dat maakt dat we durven te spreken en te handelen, het geeft ons ‘wereldvertrouwen’. Wie alleen zijn heimat kent is provinciaal (of erger). Wie geen heimat kent, ontbreekt ook het vertrouwen om de rest van de wereld aan te kunnen.
Hij wist waarover hij het had: de joodse Améry ontvluchtte in 1938, toen Oostenrijk zich tot het nazisme bekende, zijn tot vijandsgebied verworden heimat; ook zijn moedertaal was Feindsprache geworden. Hij had als sceptische intellectueel zelfs geen geloof waarin hij thuis kon komen. Hij overleefde de kampen, maar vond nooit meer zijn plaats in de wereld. Hij stierf door eigen hand.
In heel Europa (om me daar toe te beperken) zien we ‘een ruk naar rechts’, zelfs naar extreem rechts. Maar dat is vooral het gevolg van het feit dat alleen die rechtse partijen een ‘thuis’ in de aanbieding lijken te hebben, hoe bedompt en bedenkelijk ook. Alleen zij lijken ons schadeloos te stellen voor wat de alomtegenwoordige macht van de markt, de globalisering en de totale verwaarlozing van de culturele diversiteit bij veel mensen hebben aangericht: de vernietiging van hun waardigheid en wereldvertrouwen. ‘There’s no such thing as society’, decreteerde bullebak Margaret Thatcher in de jaren 80 — en het blijkt dat we niet zonder kunnen.
Het probleem is misschien dat heimat vooral heimwee is geworden — voor sommigen zelfs heimwee naar wat ze nooit gekend hebben. Vooral dan lijkt de heimat uit te groeien tot een huis met donkerbruine rolluiken. Het is hoog tijd om die luiken open te zetten en zonder linkse taboes of rechtse voorschriften over heimat te spreken: de plek van waaruit we naar de wereld kijken en die wereld vol vertrouwen tot ons toelaten.
Naschrift 19 september:
Net voordat bovenstaande tekst op de website van De Standaard werd gepubliceerd vernam ik dat het programma in Flagey waarnaar wordt verwezen, niet door zou gaan. Tegelijkertijd meldde de krant dat bovenstaand stuk de volgende dag in de papieren versie zou verschijnen. Ik besloot de verwijzing naar Flagey uit de papieren versie te halen. De redactie van de opiniepagina’s kortte het voor de krant net te lange stukje nog iets in. Het verklaart het verschil in tekst.
Om de verwarring compleet te maken, bleek later op de avond dat het programma in Flagey wél door zal gaan, maar niet op 26 oktober, zoals oorspronkelijk gepland, maar pas later, waarschijnlijk in maart 2020.