Vandaag in De Standaard nog maar eens een poging gedaan om naar aanleiding van de boekenbeurs van Beijing en de aanwezigheid van een contingent Hollandse schrijvers aldaar de positie van de literaire auteur anno nu opnieuw te denken — of dan toch ten minste de spagaat te laten zien die vandaag de dag van een literair auteur wordt verwacht: zijn rol blijven spelen van ‘wetgever van de wereld’ terwijl zijn morele en andere overwegingen binnen de huidige samenleving van geen tel meer lijken te zijn. Dat laatste maakt die roep uit artistieke middens om ‘vrijheid vrijheid vrijheid’ tot een vergeefs gebaar. Een schrijver of kunstenaar kan zich niet meer beroepen op zijn tegendraadsheid en het daarmee verbonden recht op absolute, artistieke vrijheid, als die tegendraadsheid hoogstens nog verkoopsargument is in een puur economische benadering van kunst en literatuur. Ik stelde hier al eerder: als het om literatuur gaat en alles waarvoor ze, ook in mijn ogen, staat en moet staan, ben ik in de rouw — niet ongelijk Žižek het uitwerkt in Living in the End Times (2011).
In de krant vandaag dus dit:
Het Juiste Schrijverschap
China ligt ook in Nederland
Er is weer eens iets met schrijvers. In het Nederlandse tv-programma De wereld draait door zaten afgelopen maandag Herman Pleij en Ramsey Nasr tegenover onder anderen P.F. Thomése en er werd flink en wild door elkaar heen gepraat over het bezoek van de eerste twee aan de boekenbeurs in Peking. Marcel Möring stelde in deze krant al de hypocrisie van de deelnemende Nederlandse auteurs aan de kaak die geweigerd hadden om in te gaan op het verzoek van Amnesty International om een speldje te dragen met aandacht voor de censuur in China (DS 5 september). En de reactie van de China-gangers op de kritiek die vervolgens losbarstte in het thuisland aan zee had veel weg van een spartelende duivel in een wijwatervat. Het zaad van de twijfel zou hij zaaien, zo stelde een plotseling wat pathetisch klinkende Bernlef. En Margriet de Moor rekende op datgene waarvan geen van haar eigen boeken tot nu toe ook maar het geringste spoor vertoont: op het ondermijnende karakter van literatuur.
Ook het gekrakeel in De wereld draait door leek vooral bedoeld om de weigering openlijk kritiek te leveren op wat je het cultuurbeleid van China zou kunnen noemen, alsnog van allerlei nobele motieven te voorzien: men had heus wel met Chinese auteurs gesproken, auteurs die allemaal blij waren met de Hollandse aanwezigheid; men was in stilte bezig geweest met de Goede Zaak. Kritisch zijn en opkomen voor absolute artistieke vrijheid zijn nu eenmaal waarmerken van Het Juiste Schrijverschap en wie in een discussie over koopmanschap en schrijverschap aan de zijde van de middenstand dreigt te belanden, heeft feitelijk afgedaan. In die zin was het makkelijk scoren voor thuisblijver Möring.
Ha! Een dictatuur!
Ik denk dat geen van de in Peking aanwezige Nederlandse schrijvers instemt met de Chinese gewoonte kritiek hardhandig de mond te snoeren. Niet alleen omdat ze ongetwijfeld allemaal het hart op de juiste plaats hebben zitten. Maar ook omdat China nog een van die landen is dat ons door zijn hardvochtige beleid het idee geeft dat onze eigen artistieke vrijheid überhaupt nog iets betekent. Vroeger hadden we het Oostblok nog, en Zuid-Afrika. Nu is China bij uitstek geschikt om aan literatuur het belang te geven dat het hier allang niet meer heeft. In eigen land heeft de artistieke vrijheid, de spreekwoordelijke ‘tegendraadsheid’ van de auteur, er immers enkel toe geleid dat niemand nog naar een schrijver luistert – hij of zij doet maar.
Wat de hele handelsmissie naar Peking in de eerste plaats duidelijk maakte, was dat het niet ging om het aan de man brengen van de van oudsher met literatuur in verband gebrachte emancipatoire inhoud, om het humanistische levensideaal, maar om de verkoop van boeken. De rol van het Nederlands Letterenfonds is hier op zijn minst wat dubbelzinnig. Dat Fonds heeft, net als het Vlaams Fonds voor de Letteren, onder andere tot taak om ‘marktcorrigerend’ te zijn. In die zin staat het voor de verdediging van de literaire cultuur die in onze samenleving al grotendeels opzij is geschoven. Maar tegelijkertijd hebben de letterenfondsen zich ten doel gesteld om de nationale literatuur in het buitenland te promoten en begeven ze zich dus zelf op de markt. Dat betekent: ze nemen de bestverkopende schrijvers mee, en dat zijn vaak de schrijvers die goed liggen bij de media en het publiek en dus ook bij de boekhandel. Of dat ondanks of dankzij de morele voortreffelijkheid van hun werk is, doet verder niet terzake.
Die van de markt
Literatuur vormt allang niet meer het geweten van de samenleving; ze is nog uitsluitend koopwaar. En alleen de literatuur die het best aansluit bij wat de markt op een zeker moment verlangt (het is overigens niet duidelijk wat dat precies is), is nog van belang. Maar tegelijkertijd moet de schrijver – ook in de ogen van het publiek, of dan toch ten minste van de media – blijkbaar wel zijn rol van romantische held blijven vervullen. Van hem wordt verwacht wat het thuisfront nu van de China-gangers verwachtte: een rücksichtslose verdediging van waarden die de rest van de samenleving allang bij het vuilnis heeft gezet. En hij verwacht het ook van zichzelf.
Als het daarom gaat, hadden de Nederlandse auteurs (maar dan ook allemaal) sowieso moeten weigeren om af te reizen — niet vanwege de Chinese censuur, maar vanwege de aanwezigheid van de Nederlandse staatssecretaris voor cultuur Halbe Zijlstra, een man die openlijk toegeeft van cultuur de ballen verstand te hebben en die elke culturele waarde flauwekul vindt als ze niet als worst verkocht kan worden. Men lijkt het niet te zien, maar die man is Neerlands eigen China.
Schrijvers als Möring, maar ook de China-gangers die hij hypocriet noemt, zien hun eigen positie niet goed. Ze bepleiten elders – openlijk of achter de schermen, met of zonder speldje – een vrijh
eid die in hun eigen cultuur nu juist heeft gezorgd voor onderhorigheid aan de dictatuur van de markt, zich beroepend op een moraliteit die buiten de eigen kring van geen tel meer is. Hun bestaan als schrijver staat echter inmiddels los van die morele overwegingen: dat is nog slechts windowdressing. Wat telt is hun economische waarde – of ze zich dat nu bewust zijn of niet (ook Marcel Möring behoort immers tot de ‘bekende schrijvers’ en ontleent daaraan voor een deel zijn gezag). Dat is hun realiteit, hoe bitter ook ik dat vind. Het is van daaruit dat een literaire schrijver vandaag de dag moet beginnen te denken – ook, júíst als hij de wereld wil veranderen. Het eerste wat dan wel eens zou kunnen sneuvelen is die eis van een ongebreidelde artistieke vrijheid.
—
Intussen werd gisteren in Passa Porta in Brussel het nieuwe essayboek van Hugo Bousset boven het doopvont gehouden, Vurige tongen. Essays over romans na 11 september. Daarin onder andere een mooi essay over Het grote uitstel geplaatst naast en tegenover Ian McEwans Aan Chesil Beach. Ik mocht, samen met Yves Petry, de verschijning luister bijzetten door iets voor te lezen. Al eerder die dag las ik het typoscript van een fantastisch boek dat misschien al dit najaar, maar mogelijk ook pas in maart zal verschijnen — Over de vriend van Piet Joostens, een erudiete, maar nooit academistische verhandeling, vaak blijk gevend van een fijnzinnige humor en een gezond relativeringsvermogen terwijl het steeds zichzelf volkomen serieus blijft nemen in het omwoelen, lostrekken, problematiseren en belichten van ‘de vriend’ en de vriendschap. Beide boeken zijn buitengewoon relevant, en als er in de huidige samenleving ook nog maar iets van de literaire cultuur overeind zou staan, dan zouden we voor beide boeken niet zo’n moeite hoeven te doen om een context te vinden waarbinnen het belang van die boeken voor iedereen duidelijk gemaakt kan worden.
Helemaal met je eens, Marc. Soms vind ik dat je overdrijft met je al te neomarxistische, ietwat gedateerde geseling van de commercialisering van de literatuur, maar deze keer sla je de nagel op de kop.
Knappe typering ook van Zijlstra: ‘die man is Neerlands eigen China’. Een regel om te onthouden!
LikeLike
Sorry Frank, maar: ‘neomarxistische geseling van de commercialisering van de literatuur’? Waar heb je dat gelezen? Met marxisme noch neomarxisme heb ik veel op. Ook al vind ik de huidige commercialisering van het hele leven bedenkelijk: onderwijs, ons democratisch bestel, de opinies die je hebt en de mogelijkheden die op een publiek forum te laten horen, je eigen dood zelfs — bij alles staat de verkoopbaarheid voorop. Ik weet niet of Marx voor iets dergelijks een remedie had — ik denk het niet eigenlijk. Mij gaat het telkens om de vaststelling van wat momenteel blijkbaar het geval is, en om de constatering dat specifiek voor de literatuur geldt dat de commercialisering ervan haar op de rand van haar in se romantische paradigma brengt of zelfs dat paradigma alleen nog als simulatie toelaat.
LikeLike