Laïcité nu!

Het stond alweer een week geleden in de krant: dat scholen zouden kampen met een geloofscrisis — enfin, zo stond het toch als kop in De Standaard (1 oktober). Bij nadere beschouwing bleek het vooral te gaan over organisatorische problemen bij het aanbieden van godsdienstonderwijs. De wettelijke verplichting die het officiële onderwijs (steden, gemeenten, provincies en gemeenschapsonderwijs) heeft om erkende godsdiensten en niet-confessionele zedenleer aan te bieden, lijkt me het resultaat van een geslaagde tsjevenstreek in het verleden. Niet-confessionele scholen mochten er wel zijn, maar ze moesten blijkbaar dan toch verplicht godsdienst aanbieden — en dat betekent hier in Vlaanderen toch vooral de godsdienst geschoeid op een rooms-katholieke leest. Zo kon men verloren zieltjes alsnog redden. Maar kijk, naast de dominante christelijke varianten rooms-katholiek en protestants zijn er nu ook islamitische, Grieks-orthodoxe, Israëlitische en anglicaanse geloofsovertuigingen die dienen te worden aangeboden. En dat krijgt men organisatorisch niet meer rond, zo melden diverse directeuren van basisscholen. Men vindt de leerkrachten niet; men krijgt de klassen niet gesplitst, etcetera.

God is een taaie rakker in het Vlaamse laagland. Met de werkelijke laïcité wil het in deze contreien in ieder geval niet vlotten. Het is in dit landsdeel blijkbaar van het allergrootste belang dat men toch minstens tot ‘iets’ behoort, want ook de ‘niet-confessionele zedenleer’ werkt met geloofsartikelen: die van het humanistisch verbond — een op zijn minst semi-religieus gezelschap. Het blijft een land van vaandelzwaaiers en marsorders: men moet érgens achteraanlopen, zo lijkt het wel.

Nu heb ik niets tegen gemeenschapszin. Integendeel. Als ik ergens van overtuigd ben dan is het wel dat de individualisering en democratisering zijn uitgelopen op plat consumentisme en het recht van de sterkste juist omdat elke vorm van gemeenschapsdenken verdacht werd gemaakt. Voor mij persoonlijk school er vroeger niets triomfantelijks in mijn antwoord als mij werd gevraagd ‘wat’ ik was. ‘Niets’, zei ik dan. ‘Ik ben niets’, of ‘wij zijn niets’. Niet-religieus, betekende dat, en ik had nooit het gevoel dat dit ‘niets’ betekende dat je binnen het geheel van de gemeenschap niet meer van tel was. En ja, ook in de Nederlandse openbare lagere scholen van de jaren zestig werd ‘godsdienst’ aangeboden, één uurtje in de week, en als men daar thuis bezwaren tegen had, dan mocht je gaan kleien of iets dergelijks (al is het waarschijnlijker dat je dan extra reken- of taalopdrachten kreeg). Ik herinner me het thuis nog gevraagd te hebben: ‘moet ik daar naartoe?’ Mijn ouders hadden geen bezwaar. ‘Zo leer je de verhalen kennen’, zeiden ze.

De Jacobsladder, het bordje linzen en het geboorterecht, Daniël in de leeuwenkuil, David en Goliath, Mozes en zijn mandje, het gouden kalf, de Rode Zee — veel verhalen uit, vooral, het Oude Testament kreeg ik toen te horen. Achteraf beschouwd waren dat mijn eerste lessen literatuur. God werd door die verhalen geen centimeter dichterbij gebracht, toch niet als mentale realiteit, als iets wat meer was dan een personage in prachtige, spannende verhalen. Veel meer was ook de bedoeling niet, of het moet zijn dat die bedoeling me toen is ontgaan. In ieder geval heb ik achteraf de indruk dat dat uurtje weliswaar ‘godsdienst’ heette, maar met enige dienst zelf niets van doen had. Er kwam geen catechismus aan te pas; er moest niets worden geleerd of onthouden. Je hoefde alleen maar te luisteren. (Op zich leunt dat nog het dichtst aan tegen de protestantse variant, waarbinnen men geacht wordt zélf de bijbel te lezen; in de katholieke godsdienst mag men dat eigenlijk niet, zélf lezen, meneer pastoor zal u wel vertellen wat er staat en wat je daaruit mag afleiden).

Ik zou willen dat mijn dochter binnen haar school de mogelijkheid had om dergelijke verhalen te horen te krijgen. Maar niet alleen de bijbelverhalen. Ook die welke behoren tot de Griekse mythologie. Of tot de Noorse. Of tot nog weer een andere mythologie. Die mogelijkheid is er niet. Godsdienst wil ik haar hier in Vlaanderen niet laten volgen, omdat de katholieke mores (wij leggen uit hoe het zit) hier zo diep verankerd zit dat de moraal van het verhaal hoogstwaarschijnlijk aan de verhalen zelf vooraf zal gaan. Dat is een geestdodende manier om om te gaan met wat belangwekkend cultureel, literair erfgoed is. Maar de niet-confessionele zedenleer, die (ook alweer door het in elke Vlaming diepgewortelde katholicisme) van de humanistische levenshouding desalniettemin een soort religie maakt, snijdt haar wel af van een belangrijke culturele voedingsbron. Natuurlijk kunnen wij als ouders daar het nodige aan doen en doen we dat ook — maar het gaat er juist om dat je die verhalen kunt beleven als dat wat ze zijn: deel van onze gemeenschappelijke cultuur, en niet wat ze nu worden: het privilege van een kind met ouders die toevallig veel boeken lezen.

De wet is hier het probleem, inderdaad. De scheiding van kerk en staat zou hier dringend doorgevoerd moeten worden, zodat ‘godsdienst’ als verplicht onderdeel in elke gemeenschapsschool afgeschaft kan worden. Maar nadrukkelijk niet vanwege de organisatorische problemen die dat nu oplevert. Het zou plaats moeten maken voor een ander, wel degelijk verplicht vak dat dan bijvoorbeeld ‘mythologieën’ zou kunnen heten, een vak waarin de christelijke mythologie, die van de moslims, die van hindoestanen, die van de oude Grieken en Romeinen, die van joden, die uit de Edda, enzovoort allemaal aan bod komen zonder de gebruikelijke lijstjes van do’s en don’ts, zonder de hel en verdoemenis van wie niet buigt voor wat schriftgeleerden nu en voorheen als enig zaligmakende waarheid uit al die verhalen meenden te kunnen destilleren. Wat een rijkdom aan (elkaar deels overlappende) verhalen levert dat op! En wat een mogelijkheden om, net als bij literatuur, over zingeving te spreken zonder voorafbepaalde agenda en geniepige bedoelingen. Welk een mogelijkheden om na te denken over wat vanzelfsprekend wordt geacht. En ook, wat een uitgelezen kans om de dictatoriale eis van ‘leesplezier’ te verbinden met een soort kennis dat bekrompen pedagogen uit naam van dat leesplezier nu verbieden.