Nu weet u het dus: een onderzoek van de Vlaamse Auteursvereniging heeft aangetoond dat een schrijver gemiddeld 300 euro per maand verdient. Dat komt ervan als je niet meedoet met de rest. Als je blijft vasthouden aan zoiets volstrekt achterhaalds als ‘literatuur’. Dat wordt zelfs in het algemeen secundair onderwijs (ASO) niet meer onderwezen – pardon: dat mag daar niet meer onderwezen worden. (Literair) leren lezen, zo meldde mij recentelijk een docent, mag in de eerste graad van het ASO géén kennis inhouden. Er mogen geen inzichtsvragen gesteld worden, laat staan dat er literaire begrippen bijgebracht mogen worden. Het gaat alleen om ‘leesplezier’, of wat daar voor doorgaat. (Kan men plezier beleven aan iets waarvan men niets mag begrijpen?)
Leonard Nolens
We zijn inderdaad ver afgedreven van de samenleving waarbinnen literatuur nog het stralende middelpunt was van het nationale, en bij uitbreiding westerse cultuurideaal. Radiomaakster Ruth Joos krijgt weliswaar veel bijval (uit bepaalde hoek) als ze het in een interview met Leonard Nolens aandurft om te breken met de dwangneurotische journalistieke babbelzucht (iets waarvan Joos sowieso weinig last heeft), maar dat laat onverlet dat er voor literatuur gewoonlijk alleen aandacht is wanneer, bijvoorbeeld, een valse nicht die blijkbaar zijn dagen doorbrengt met eindeloos surfen naar pornosites, eindelijk een filmpje vindt waarin een door hem gehate dichter zich eens helemaal blootgeeft (Komrij versus Van Bastelaere). Of wanneer een poëziefestival vooral kermis, lawaai, eventueel seks, liefst ook ruzies tussen dichters en als het even kan handgemeen op het podium in het vooruitzicht stelt, een soort trip down memory lane, naar die leuke jaren zestig toen we allemaal zo lekker in de contramine waren en ons daar geweldig goed bij voelden (Nacht van de Poëzie). Als het maar niet enkel poëzie is. Daar betaalt het publiek niet voor.
Een schrijver of dichter overleeft alleen wanneer hij zichzelf aanpast aan de heersende mores, een halve theaterfiguur wordt bijvoorbeeld, of een soort stand-upcomedian, of wanneer hij tussendoor een liedje zingt. Wanneer hij zich aanpast aan wat de massamedia van hem eisen. Uiteindelijk deed ook Nolens dat: niet willen praten en toch opdagen in een radiostudio en daar door te zwijgen een media-event worden. Omdat hij zwijgen mócht. Omdat het hem werd toegestaan.
Het geeft aan in welke paradoxale situatie de schrijver vandaag de dag verkeert: hij wordt vrijwel nooit op zijn eigen voorwaarden benaderd. Het schrijverschap heeft enerzijds nog de glans die het in vroeger tijden gehad moet hebben, toen literatuur van het grootste belang werd geacht voor het zedelijk welzijn van de mens, een niet onbelangrijke rol speelde bij bijvoorbeeld natievorming, en de ruggengraat vormde van de humaniora. Maar anderzijds is het nu juist die invulling die vandaag de dag van literatuur zoiets als ‘een bloempje in het knoopsgat’ maakt voor hen die werkelijk de agenda bepalen. Een soort literair cachet dat ze aan hun events kunnen geven, lippendienst aan een cultuurideaal waarvan ze zelf allang vinden dat het achterhaald is. Maar zo gaan ze tenminste niet voor volstrekte proleten door, want kijk, er is wél een schrijver bij hé.
Waarvoor ze dan vanwege zijn bijkomstigheid vaak weer niet werkelijk willen betalen. Er staat een flesje wijn klaar, misschien zelfs een flesje bubbels. Of een lullige boekenbon. Of de schrijver mag aanschuiven bij een of ander chic diner waar hij als pauzeprogramma is ingehuurd en waarvoor de ruim 60 gasten meer dan 100 euro per persoon hebben neergeteld. Als dat geen cadeau is! Maar zijn reiskosten mag hij zelf betalen.
Uiteraard zag ik persoonlijk het liefst dat literatuur weer in zijn waarde werd hersteld, omdat ik denk dat haar rol in een door consumeringsdwang en vermarkting van de moraal gedreven tijd nog altijd niet uitgespeeld is, ze iets te bieden heeft dat voor de huidige samenleving nog steeds van het grootste belang is. Maar dat betekent niet dat ik geen onderscheid kan maken tussen die wensgedachte en de realiteit waarin ook ik als schrijver verkeer. Als schrijver wil ik me niet van die realiteit afkeren. Integendeel. Dus, ja, ik zing wel eens een liedje tussendoor. Dat tast mijn waardigheid niet aan. Het past bij wat ik schrijf. En ik zal ook nooit naar een radiostudio afreizen om er te gaan zitten zwijgen. Ik zal iedere seconde zendtijd aangrijpen om mijn, in de ogen van sommigen misschien ‘hoge’ opvatting van literatuur voor het voetlicht te brengen.
Het is diezelfde realiteitszin die me doet zeggen dat er voor schrijvers naar behoren betaald moet worden. In een tijd waarin alles met economische maten wordt gemeten, is literatuur meer waard dan die luizige 300 euro die ze blijkbaar opbrengt. Dat is niet alleen een boodschap voor organisatoren die voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten, maar ook voor schrijvers zelf. Dat die organisatoren hun boekenbonnen, hun flesjes wijn en andere prullaria steken waar het licht niet schijnt. Eis geld, collega’s. Eis fatsoenlijke betaling, zelfs al blijft het dan nog vele malen minder dan wat een loodgieter u per uur uit de zak klopt. Het is vooralsnog zowat het enige dat u in deze tijden een zekere waardigheid geeft.
Vandaag in De Standaard
In: De Standaard, 2/3 april 2011.
da valt best tegen
LikeLike