In De Leeswolf

Het tweede nummer van De Leeswolf is inmiddels lang genoeg uit om het stuk dat ik daarin schreef over Geert Van Istendaels Tot het Nederlandse volk hier over te nemen.

het volk van de consensus

250_0_KEEP_RATIO_SCALE_CENTER_FFFFFF.jpgDe titel is duidelijk genoeg: Tot het Nederlandse volk. Maar toch vraag ik me na lezing van Van Istendaels nieuwste boekje af voor wie het precies bestemd is. Dat heeft alles te maken met de toon van dit essay. En die toon hangt weer samen met de vorm die Van Istendael koos voor zijn reflecties op de huidige stand van zaken in Nederland: een brief.

Die brief begint met de aanhef: ‘Lieve Nederlanders’. Op zich is dat een aanhef die keurig aansluit bij Van Istendaels ook in dit boekje opnieuw beleden liefde voor Nederland en het Nederlandse volk (hij schreef al eerder Mijn Nederland). Hij zal dus weten dat een Nederlander bij een dergelijke aanhef meteen op zijn qui vive is. Lieve Nederlanders? Dat moet haast wel op voorhand ironisch bedoeld zijn. En dan — wie haalt het in zijn hoofd om dit volk als collectief aan te spreken? Lieve Nederlanders — het eerste wat de gemiddelde en dus spreekwoordelijke Nederlander bij een dergelijke aanhef denkt, is dat het dus niet over hem kan gaan.

En dan: een boekje van een buitenlander over Nederlanders, een boekje waarvan meteen duidelijk is dat het niet echt vleiend zal zijn (men hoeft alleen maar de flaptekst te lezen) — je moet in Nederland al behoren tot het clubje zelfverzakende, politiekcorrecte, zich kosmopoliet wanende linkse Amsterdamse nepintellectuelen om daar mee in te stemmen, al helemaal als zo’n boekje geschreven is door een Belg. Een Belg — breek ze de bek niet open daar in Nederland. Tussen de misvatting dat een Belg (men bedoelt Vlaming) een bourgondisch, hartelijk, vriendelijk, in sappige, schattige kreupeltaal sprekend onschuldig “boertje van buut’n” is én het cliché van de domme Belg zit in Nederland eigenlijk niets.

Dat weet Van Istendael ook. Dit boekje bewijst opnieuw dat hij meer weet van Nederland dan de meeste Nederlanders zelf. Hij duikt in de geschiedenis die in Nederland inmiddels op geen school meer wordt onderwezen en diept er feiten en gebeurtenissen op die kunnen dienen als verklaring voor (delen van) de Nederlandse volksaard, die zelf weer ten grondslag ligt aan de ontsporingen uit het laatste decennium. Het is natuurlijk zijn schuld niet dat het ontbreken van enig historisch besef aan Nederlandse zijde hem in de ogen van die Nederlander tot een betweter maakt. Maar hij zal heus wel hebben geweten dat hij daarmee een zonde begaat die in Nederland zelden onbestraft blijft: hij steekt zijn kop boven het maaiveld uit. Hij leest die Hollanders een lesje. Als Belg nota bene.

Naast alle door mij geen moment betwijfelde liefde voor en oprechte bezorgdheid over de noorderburen, zit er in dit boek toch ook het nodige leedvermaak met dat door eigen toedoen zo van zijn voetstuk getuimelde Nederland. Dat maakt dat Tot het Nederlandse volk zeker ook een boek is voor Belgen, meer specifiek: voor het zich altijd de underdog wanende Vlaamse volk. Dat ziet hier, ongetwijfeld tot zijn intense genoegen, het arrogante Holland een koekje van eigen deeg krijgen.

Toch wekt  het boek nergens de indruk zich met de gebruikelijke clichés van de zaak af te willen maken. Van Istendael doet veel moeite om het paradoxale karakter van de Nederlandse volksaard te schetsen. Zo is er de onmiskenbare calvinistische gehechtheid aan de enig juiste (van God gegeven) voorstelling van zaken, die in het verleden leidde tot een eindeloze hoeveelheid zich van elkaar afsplitsende gereformeerde kerkgenootschappen die allemaal de waarheid in pacht meenden te hebben. Maar er is een evenzeer onmiskenbare neiging tot consensusdenken dat eist dat alle neuzen te allen tijde dezelfde kant op wijzen. Er is, zeker sinds de jaren zestig, die typisch Nederlandse assertiviteit die maakt dat iedereen in dat land lijkt te zeggen wat hem op het hart ligt, terwijl het land anderzijds absoluut geen traditie van discussie kent en er veel volstrekt onbespreekbaar is. De vrijgevochten rebel en de brave meeloper lijken hier hand in hand te gaan. Om een Hollander enigszins naar behoren te beschrijven, zou men eigenlijk moeten zeggen dat hij een individuele collectivist is.

Hoewel hij het zelf nergens expliciet zo zegt, lijkt voor Van Istendael het Nederlandse consensusdenken aan de basis te liggen van alle problemen waarmee het land nu kampt. ‘Nederland is niet gewend aan echte discussies,’ schrijft hij. ‘U weet dat u het nooit eens zult worden over bepaalde dingen. De conclusie luidt: dan praten we er maar niet over. Maar als u ergens niet over praat, blijft het etteren in het schemerduister.’ Dat heeft gemaakt dat de door de Hollanders zelf zo vaak geroemde tolerantie uiteindelijk een lege doos was, waarachter veel onverdraagzaamheid school die niet naar buiten mocht komen. Ongeveer zoals in de tijd van de verzuiling ondanks de soms scherpe tegenstelling tussen de zuilen onderling, elke zuil uiteindelijk één en het zelfde dak ondersteunde. Of dat ‘dak’ er één van burgerfatsoen en christelijke rechtschapenheid was, of — na de jaren zestig — van vooruitstrevendheid, emancipatie en individuele vrijheid maakte daarbij geen verschil. Men moest en zou zich voegen naar wat nu eenmaal de consensus was. Geen wonder dat men in het huidige, verrechtste Nederland met de nodige bitterheid over de afgelopen decennia spreekt als over een periode waarin ‘de linkse kerk’ het voor het zeggen had.

Op Van Istendaels analyse lijkt weinig af te dingen. Dat met de ontzuiling van Nederland sinds de jaren zestig uiteindelijk het dak naar beneden is gekomen, lijkt logisch. En omdat niemand graag onder de blote hemel slaapt, zeker in Nederland niet, is het verlangen naar een charismatische figuur die het hele volk weer kan verenigen acuut geworden — een rol die eerst door Pim Fortuyn (slachtoffer van de eerste politieke moord in Nederland sinds 1672 als ik me niet vergis), en nu door Geert Wilders wordt vervuld. Aan fascisme, zoals men vaak hoort, hoeven we bij die laatste niet te denken, meent Van Istendael. Wilders’ politieke programma bevat naast extreem rechtse, ook gewoon liberale, linkse en zelfs extreem linkse ideeën; hij is een opportunist met een onrealistisch politiek programma. Op het vlak van de wiedervereinigung van het Nederlandse volk valt weinig van hem te verwachten.

Want dat moet er toch weer van komen, zo luidt uiteindelijk de wat verrassende conclusie van deze brief aan de noorderburen. Het is met name op het einde van zijn boek dat Van Istendael de weg wat lijkt te verliezen in de eerst door hemzelf zo zorgvuldig geschetste paradoxen. Een beetje hulpeloos adviseert hij de Nederlanders een nieuwe consensus te zoeken (‘uw land kan niet zonder’). Maar juist het consensusdenken sluit uit wat hij de Nederlanders toewenst: dat ze daarbij de conflictstof niet uit het oog verliezen. Daarin toont hij zich volledig Belg. De Belg, zo heeft hij eerder gesteld, moet het hebben van het compromis. ‘Het kenmerk van een geslaagd compromis is dat achteraf iedereen ontevreden is. Het kenmerk van consensus is dat iedereen de hele tijd doet alsof hij tevreden is.’ Nederland moet het hebben van die doffe tevredenheid en de daarmee verbonden verdringingsmechanismen wil het land zichzelf blijven herkennen. En het lijkt bijna alsof Van Istendael aan het slot van zijn brief van Nederland een beetje meer België heeft willen maken. En dat zal natuurlijk nooit gebeuren.

Geert van Istendael, Tot het Nederlandse volk. Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2010, 112 p.

 In: De Leeswolf 2, jrg. 17, 2011, p. 128-129.