De fictie van de non-fictie

handsescher

Is non-fictie te prefereren boven fictie? Frank Westerman beweert zoiets in zijn Verweylezing, gepubliceerd in De Standaard van 9 november. Toch wat kanttekeningen.

Terwijl de wereld worstelt met wat zij zelf heeft voortgebracht — ‘a flim-flam man who cheated his customers, investors, and contractors; a hollow man whose countless statements and behavior reflect a human being of dismal qualities—greedy, mendacious, and bigoted’, zo typeert The New Yorker Trump — staat in De Standaard een stuk van Frank Westerman waarin hij na wat omtrekkende bewegingen dan toch het genre van de ‘non-fictie’ boven ‘fictie’ stelt. Dat lijkt in het licht van de overwinning van het ressentiment in de VS en de daarmee altijd verbonden dreiging van een nieuw fascisme een futiliteit, maar dat is het niet.

Westerman begint zijn stuk nochtans goed. Even lijkt het alsof hij van zins is het tamelijk onzinnige onderscheid tussen ‘fictie’ en ‘non-fictie’ op te heffen. ‘Non-fictie’, zegt hij, noemt men beter ‘literatuur van de feiten’. Helemaal onproblematisch is dat niet, want in die omschrijving staat ‘literatuur’ toch weer gelijk aan ‘verzinsel’, en in deze tijden waarin iedereen — moe van liegende media, liegende politici, van een leven dat zich aandient als een reeks onbetrouwbare commercials, moe van het morele vacuüm van dertig jaar extreem marktdenken — een haast ziekelijk te noemen honger naar ‘werkelijkheid’ heeft, wordt de literatuur daarmee nog maar eens in een kwaad daglicht gesteld. Maar hij citeert ook Naipaul: ‘Fiction is a version of reality. Like non-fiction’.

Ver van mij om het postmoderne gedachtegoed hier nog eens uitgebreid, dat wil zeggen: in al zijn complexiteit, te verdedigen, maar als we iets geleerd zouden kunnen hebben van al dat deconstrueren en spelen met bestaande hiërarchiën tot we geen boven meer van onder konden onderscheiden, dan is het dat onze werkelijkheid uit verhalen bestaat — ‘ficties’ zo men wil. Dat inzicht is lang onthaald als een grote bevrijding van ‘het valse bewustzijn’ waarmee mensen in de wereld zouden staan, om niet te zeggen dat zich aan de zijde van wie zich de grote ontmaskeraars waanden (in de kunstwereld en de literatuur loopt er nog steeds een niet gering aantal sujetten rond dat zijn kunst en literatuur vol trots als ontmaskerend blijft definiëren) vaak een soort triomfalisme openbaarde. Op wat er na de ontmaskering kwam, bleven echter velen het antwoord schuldig (en de zich nog steeds trots als avant-garde afficherende ontmaskeraars in de hedendaagse kunst en literatuur behoren wat mij betreft inmiddels tot een nostalgische achterhoede).

 

De relativeringen op voorhand lijken nu ineens dan toch weer een obligaat voorbehoud van iemand die te slim is om te beweren dat hij de waarheid in pacht heeft

 

Maar dat we in en uit verhalen leven, lijkt me een waardevol inzicht. Ja, alles is ‘fictie’, maar we weten ook (en Westerman stelt het met zorg vast als het gaat om figuren als Poetin, Erdogan, Trump of Wilders) dat sommige van die ficties de neiging hebben zich te verdichten tot eendimensionale werkelijkheid — ‘de fabeldieren die we in het leven roepen zijn monsters geworden’, aldus Westerman. Voor velen, en ook voor Westerman, is dat de reden om fictie dan toch weer af te scheiden van werkelijkheid. ‘Dat is waarom ik geen fictie schrijf’, stelt hij. ‘Ik zou eraan willen bijdragen de hedendaagse cyclopen en centaurs in toom te houden, ze te kooien in een traliewerk van feiten. Ik denk dat dit beter gaat met feitenliteratuur, dan met nog meer fictie’.

Non-fictie bevat dan toch meer ‘waarheid’. De relativeringen op voorhand — dat ook de non-fictie de werkelijkheid redigeert en regisseert, met andere woorden meer ‘fictie’ is dan ‘non’ — lijken nu ineens dan toch weer een obligaat voorbehoud van iemand die te slim is om te beweren dat hij de waarheid in pacht heeft. 

Het probleem zit hem in de gelijkschakeling van fictie met verzinsel. Een roman — om me voor ‘fictie’ even tot dat genre te beperken — is in het lezen ervan voor de lezer even ‘werkelijk’ als een non-fictie-verhaal van Frank Westerman. De romankunst heeft personages aan de werkelijkheid toegevoegd waarover we met evenveel vanzelfsprekendheid spreken als over historische figuren — mensen die niet ‘verzonnen’ maar geboren zijn, maar die we voor het overige meestal ook alleen kennen uit de reconstructies die non-fictieschrijvers hebben gemaakt. Dat veel van die romanfiguren in de huidige werkelijkheid niet meer lijken te overleven — wie weet nog wie Raskolnikov was? — heeft meer te maken met gebrekkig literatuuronderwijs (soms denk ik wel eens: met de demonisering van literatuur tout court) dan met het verzonnen karakter van die figuren. In een tv-serie als The Newsroom wordt door de personages niet gerefereerd aan figuren uit de literatuur, maar wordt het referentiekader gevormd door andere tv-series en films. Mr. Darcy is op dit moment voor velen waarschijnlijk eerder een personage uit een film (eventueel met gezicht van Colin Firth of Matthew Macfayden) en niet langer een personage dat door Jane Austen werd geschapen in Pride and Prejudice. Maar aan de ‘werkelijkheidswaarde’ van zo’n personage voor lezer of kijker hoeft niet getwijfeld te worden.

 

Het probleem zit niet in de aard van de tekst, maar altijd bij de lezer

 

Literatuur is altijd afbeelding van de werkelijkheid. Altijd mimesis. In die zin is Westermans bezorgdheid over de fictie ongegrond. Het doet hem huiveren, zegt hij, hoe snel een verzonnen tekst losgezongen raakt van de ondergrond. Ik kan ook wel een paar non-fictieteksten noemen waarvoor dat geldt (de Bijbel misschien?) — en het is hoe dan ook niet interessant als opmerking. Het probleem zit niet in de tekst, maar altijd bij de lezer: bij zijn bereidheid de tekst die hij leest voor werkelijk te nemen. Daarover zouden alle discussies over literatuur moeten gaan; daarover gingen ze vroeger ook altijd: over de werkelijkheid die de auteur, al dan niet met behulp van ‘verzonnen’, maar liefst toch altijd levensechte personages in zijn boek afbeeldde. De felle discussies die vroeger over literatuur werden gevoerd, hadden alles te maken met het beeld van de werkelijkheid dat door de auteur werd gegeven.

Fictie moet met andere woorden begrepen worden vanuit zijn etymologie, vanuit het Latijnse fingere, dat onder andere veinzen, huichelen en veranderen betekent, maar ook: vormen, nabootsen. De vele, elkaar tegensprekende betekenissen leggen al bloot waar het om gaat als we elkaar verhalen vertellen: dat we een werkelijkheid scheppen die niet, nooit, met of zonder feiten, neutraal is, laat staan: absoluut waar, maar misschien wel waar en waardevol voor ons. Dat is geen afgesloten hoofdstuk, en zeker geen verhaal dat je met een al te simpel onderscheid tussen ‘fictie’ en non-fictie’ oplost.