Types

Het blijft toch een wonderlijk fenomeen: de wijze waarop de media met literatuur omgaan. Het kan niemand ontgaan zijn dat Dimitri Verhulst een nieuwe roman uit heeft gebracht. Ik heb die roman nog niet gelezen. Ik vind Verhulst een goed auteur. Maar ik vind hem niet per se beter dan veel andere goede auteurs die boeken kunnen uitbrengen totdat ze de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, maar van wie we in de media nooit iets anders zullen vernemen dan een signalementje of een recensietje. We horen in ieder geval niet dat de auteur in kwestie van zijn vrouw af is, tegenwoordig in Zweden rondhangt met een nieuw lief, dat dat nieuwe lief eigenlijk een oud lief is, dat hij failliet is, dat hij er niet voor kiest om voor een publiek van menopauzerende vrouwen in een bibliotheek gedichten voor te lezen, dat aankloppen bij het Vlaams Fonds voor de Letteren min of meer een verkapte vorm van werklozensteun is — God, wat zijn we in korte tijd wel niet allemaal over en van Dimitri Verhulst te weten gekomen? O ja, dat er dus een nieuwe roman is, al is niet helemaal duidelijk geworden waar die nu precies over gaat, noch is erg op de voorgrond komen te staan wat de betekenis van deze roman voor ons zou kunnen zijn.

Dit klinkt een beetje als het gebruikelijke verongelijkte gesputter uit de vergeetput die de rest van de literatuur voor de media zo vaak is — maar daar gaat het me niet om. Dat Verhulst buiten zijn nieuwe roman om dingen zegt die kant noch wal raken, het zij hem vergeven. Dat hij een afkeer heeft van ‘de middelmatigheid die zich daarna liefde laat noemen’, bijvoorbeeld. Ach, de man is verliefd. Dat gaat ook weer over. Het is een chemische cocktail die, zeggen onderzoekers, na een goeie 22 maanden wel ongeveer is uitgewerkt. Wat daarop volgt middelmatigheid noemen is je opstellen als een drugsverslaafde die zijn shotje niet meer krijgt. Je kunt het ook lichtelijk infantiel noemen. En dan te bedenken dat zijn nieuwe liefde over 22 maanden (ze is nu 46, zelfs dat weten wij als lezers nu dankzij een interview in DS Weekblad), waarschijnlijk tot het menopauzerende deel van de bevolking zal behoren. Als dat maar goed gaat…

Maar nog steeds is dit alles niets wat je Verhulst kwalijk kunt nemen. Hij is een beetje hyper (nieuw boek, nieuw wijf) — en dan zegt men wel eens wat. Velen van ons zouden niet anders reageren. En de diverse interviewers willen blijkbaar dit soort dingen graag horen en opschrijven. Er bestaat nu eenmaal een beeld van de schrijver Verhulst en daar passen verhalen over nieuwe lieven beter in dan verhandelingen over… vooruit… over het neoliberalisme — waar Verhulst blijkens zijn inleiding op Hoe durven ze? van Peter Mertens erg tegen gekant is, alhoewel hij nu tussen neus en lippen opmerkingen maakt die toch doen vermoeden dat hij ondanks die inleiding in het geniep Open VLD stemt en wekelijks bij Van Eetvelt van de Unizo op de koffie gaat. Hij spreekt, om het zo eens te zeggen, ‘wild om zich heen’, omdat dat ook precies is wat men van hem vraagt.

Niets aan de hand, dus. Gewoon een perfecte illustratie van de zucht naar amusement, een mediaverlangen dat door de ene schrijver nu eenmaal beter wordt vervuld dan door een ander. Verhulst heeft een hoge amusementswaarde. (Waarmee ik alweer — men moet o zo voorzichtig zijn! — niets maar dan ook helemaal niets over het werk van Verhulst gezegd wil hebben, en over de literaire waarde die dat werk uiteraard heeft). 

Maar dan pikken diezelfde media plotsklaps één uitspraak van de (voor hen) auteur-van-de-week uit het grote geheel, en lijkt er opeens een Kwestie te zijn. De stelling dat aankloppen bij het Vlaams Fonds voor de Letteren min of meer een verkapte vorm van werklozensteun is — een uitspraak die Verhulst in een radioprogramma deed — werd door De Morgen nog eens apart geciteerd. En daarmee zit het spel dan meteen op de wagen. Subsidies…

Politici worden gesubsidieerd, en ruimer dan auteurs. Boeren krijgen subsidie. Voetballers. De politie. Wegenbouwers. Zelfs journalisten (jazeker!) Maar alleen de subsidies voor auteurs van literair werk zijn blijkbaar in staat om volkswoede op te wekken. Niemand komt op het idee een journalist een verkapte werkloze te noemen. In die zin deed Verhulst een halsloze uitspraak waarvoor zijn verliefdheid wat mij betreft maar in zeer geringe mate als excuus kan dienen. Zelfs in die aggregatietoestand had hij beter moeten weten (verliefdheid lijkt mij gasvormig, vluchtig). Dat de verkapte werklozen bij de krant zo enthousiast op precies zo’n uitspraak springen, lijkt te duiden op de diepgewortelde overtuiging dat literatuur van nul en generlei waarde is — dit ondanks het bestaan van (zij het dan geregeld nogal lifestyle-achtige) boekenbijlages.

Dat blijkt ook uit het vervolg dat De Standaard gisteren aan de Intocht van Verhulst breide: nu was het Verhulsts opmerking dat hij failliet zou zijn die de aanleiding vormde voor een wat dwaze typologie van schrijvers. De vraag was met welk zakenmodel de schrijver het woord met de winst verzoende. Een idiote vraag. Helemaal als je ziet tot welke typologie men vervolgens kwam: de broodschrijver, de ondernemer, de zolderkamerschrijver en de pragmaticus. 

screenshot_108.jpg

Voor de volledigheid:

Een broodschrijver streeft niet naar artistieke erkenning, verkoopt graag en veel, doet geen beroep op subsidies en zit er niet mee in om zijn waren aan te passen aan de smaak van de massa of om een succesvol recept te herhalen (prototype: Aspe).

De ondernemer is een schrijver met een plan die weet hoe je boeken verkoopt en die er geen problemen mee heeft om ook de populaire paden te bewandelen; hij is zichtbaar want de media maken deel uit van zijn businessplan; hij treedt graag op en spreekt even vlot als hij schrijft (prototype: Bart Van Loo).

De zolderkamerschrijver acht geld ondergeschikt aan het schrijverschap, rekent op subsidies en vindt dat oké, belichaamt het idee van de romantische schrijver (schrijven is een roeping) en wil zich voltijds aan het schrijven wijden (protoype Maarten Inghels).

De pragmaticus heeft een job die niets met het schrijversvak te maken heeft en publiceert daarnaast mondjesmaat (doet gemakkelijk vijf jaar over een project); hij heeft de vrijheid om weinig compromissen te sluiten, is selectief in zijn schrijfprojecten en zuinig op zijn lezingen en optredens (prototype Dirk van Bastelaere).

Aldus De Standaard van 23 mei.

Tjonge…

Ik hoor niet echt ergens bij, vrees ik toch. Of juist overal. Want, goh, ja, ik ben ook echt wel een broodschrijver, aangezien het mijn ambitie is om van mijn schrijven te leven — iets wat mij voorlopig alleen lukt door een beroep te doen op werkbeurzen die mij in staat stellen om de projecten waar ik echt wel voor gekozen heb, tot een goed einde te voeren. Ik geloof overigens niet dat een broodschrijver niet naar artistieke erkenning zou hengelen en vind het unfair hem die al op voorhand te willen onthouden. Verder ben ik wel degelijk ook een ondernemer, want ik heb er geen problemen mee ‘populaire paden’ te bewandelen (ik weet niet precies wat ermee wordt bedoeld, maar toch wel ongeveer). Ondanks het feit dat ik als zolderkamerschrijver mijn schrijven als een roeping zie en ik tegelijkertijd pragmatisch probeer te zijn en — om den brode — naast het schrijven heel wat doe wat die roeping soms danig in de weg staat. 

Of je zichtbaar bent omdat de media ook wel degelijk deel uitmaken van je businessplan, weet ik niet. Het is maar één van de vele vreemde aannames bij de vier typen van schrijvers. Bart Van Loo is zeker zichtbaar omdat hij boeken heeft geschreven die uitstekend passen binnen wat de media op dit moment graag uitventen: boeken waarin een zekere nostalgie de boventoon voert; die nostalgie viert in wel meer programma’s op tv en op de radio hoogtij (alweer: dit is absoluut geen kritiek, maar een verklaring). Dat Bart een gave heeft die vele schrijvers ontbreekt — hij is, net als Lanoye trouwens, een theaterman, of gewoon De Gedroomde Leraar — helpt hier natuurlijk wel. En tja, alweer helemaal niks ten nadele van Van Loo (die ik hogelijk waardeer in wat hij doet en in hoe hij dat doet), maar een schrijver die vooral goed is in schrijven, lijkt mij toch niet te kort te schieten in wat we van hem mogen verwachten. En kijk, voor de meesten maken de media deel uit van hun businessplan (of dacht u dat Leonard Nolens het liefst niets verkoopt, geen aandacht wil in de media? Hij heeft zelfs een keer een half radioprogramma zitten zwijgen om aan het woord te komen). Maar dat is de vraag niet. De vraag is of zij passen binnen het businessplan van de media. De ene zolderkamerschrijver blijkbaar wél, zo blijkt (Verhulst wordt, ondanks zijn afschuw van subsidies, bij deze categorie gerekend), de andere niet.

Wat deze typologie vooral verdoezelt, is hoezeer het de media zijn die bepalen wat wel of niet relevant is. Voor hetzelfde geld was Van Loo’s liefde voor Frankrijk in de ogen van de media zoiets geweest als de liefde van de filatelist voor postzegels uit de Derde Republiek. Kijk, daar lees je nou nooit eens iets over…

Enfin, de hele typologie is op een achternamiddag aan de telefoon, aan een rommelig bureautje in het redactielokaal van De Standaard tot stand gekomen. Zelfs Van Bastelaere werd even in een nontheoretische bui aangetroffen. ‘Ik heb altijd nog een job naast mijn activiteiten als dichter en essayist gehad: ik vind dat je ook een band moet hebben met de reële economie en je moet engageren in de maatschappij waarover je schrijft’. Dat klinkt als een fijne veroordeling aan het adres van die schrijvers die geen job naast hun schrijverschap hebben, maar die hun job als schrijver beschouwen als wel degelijk een band met de reële economie, en al helemaal als de wijze waarop zij zich engageren in de maatschappij waarover ook zij schrijven. Je zou kunnen zeggen dat Van Bastelaere dat alleen doet als persverantwoordelijke van SD Worx, omdat hij met de vrijheid die hij zich zo verwerft compromisloze literatuur kan schrijven die niemand wil lezen en die zich dus op geen enkel manier engageert in de maatschappij, niettegenstaande de rotsvaste overtuiging van de essayist VB dat het altijd en overal ging en gaat om ‘de wereldlijke inbedding van de poëzie’.

Je zou dat kunnen zeggen… Maar dat zet ook geen zoden aan de dijk.

Ergo: een non-issue, deze typologie, maar buitengewoon irritant in zijn stigmatiserende effecten (subsidieslurpende schrijvers). En speciaal voor (al dan niet gesubsidieerde) Standaard-journalist Joël-‘ik haat schrijvers die het over het neo-liberalisme hebben’-De Ceulaer zou ik er nog aan toe willen voegen: heel erg geredeneerd vanuit een marktlogica die waarde met winst verwart. 

 

 

Een gedachte over “Types

  1. Ik vind eindelijk een verklaring waarom ik zowel met Maarten I. als met Dirk van Bastelaere van gedachten kan wisselen zonder elkaar in de haren te vliegen. Ik begrijp nu ook ten volle waarom ik vriendschap kon voelen voor en krijgen van Nic van Bruggen en vooral van Roger de Neef en Pom Wolf. Dus eigenlijk zo gek niet, deze typologiserende indeling van een man die nog steeds denkt dat hij iets met wetenschap heeft – met name niets – en dat dan toepast op de bedrijvers der letteren.
    Zo iemand krijgt terecht geen lidmaatschap van de schrijversvakbond, die Joel.

    Like

Reacties zijn gesloten.