Gisteren mochten Andre Vandorpe, de nieuwe directeur van Boek.be, en ik, als nieuwe (co)voorzitter van VAV, het bal openen op De Staat van het Boek in het Radissonhotel in Antwerpen. Het was daar waar zich ‘de spelers’ in het ‘speelveld’ van het boek hadden verzameld, zoals dat vaak heet. Ik kon het niet laten om het (strikt voor mezelf) op te merken: veel stropdassen en goede salarissen, weinig tot geen auteurs (voor wie 35 euro inschrijfgeld misschien ook wat aan de hoge kant was). Dat ik als vertegenwoordiger van die auteurs meteen aan het woord kwam, compenseerde dat misschien enigszins — in ieder geval was de organisatie ons niet vergeten (dat heeft de VAV onder Erik Vlaminck en Koen Stassijns in ieder geval weten te bewerkstelligen) — maar in één van de sessies die volgde op Vandorpe’s en mijn gesprek kwamen er twee wat clowneske ‘spelers’ een ‘actieprogramma voor de Nederlandstalige boekensector’ voorstellen, en zaten we weer onmiddellijk in de logica van marktdenkers die de auteur als voorwaarde voor het hele boekgebeuren domweg niet erkennen. Bovendien werd ik na mijn gesprek met Vandorpe door een dan toch aanwezige auteur aangesproken die met Het geluk van de kunst in de hand zei ernstig in mij teleurgesteld te zijn. Daarop las ze een passage voor uit het boek. Ik moest haar uitleggen dat ik als co-voorzitter van zoiets als een vakbond voor alle schrijvers niet louter en alleen voor mezelf kon spreken.
Dat is ook een beetje de consensus onder alle ‘spelers’: dat de tegenstellingen en vooral de tegengestelde belangen (tussen auteurs en uitgevers, tussen auteurs en boekhandel, tussen boekhandel en uitgeverij, tussen rechtenmaatschappijen en de rest van de wereld) weliswaar bestaan, maar dat het de bedoeling is dat we met z’n allen ‘constructief’ blijven. Dat is ook mijn uitgangspunt. Maar als ik de heren Van Nispen (CPNB) en Vanschoonbeek (Vlaamse Uitgevers Vereniging) namens de ‘Denktank Vlaanderen-Nederland’ dan een volledig op vergoddelijking van het marktdenken afgestemd betoog hoor houden waarin de auteur volledig is weggestreept, heb ik ineens geen enkele behoefte om ‘constructief’ te blijven.
Er wordt in een dergelijk betoog altijd naar hartelust geschermd met ‘de lezer’ of ‘de consument’. Beide heren deden dat op een wat perverse wijze door slogans uit de bij uitstek antikapitalistische bewegingen uit het verleden te gebruiken om deze nadruk op de gebruiker kracht bij te zetten. Power to the people, zo heette het, alsof ze het niet over geldgewin maar over democratisering hadden.
Je hoort dat tegenwoordig vaker: ‘de’ lezer wil dit en dat, en een auteur doet er goed aan om zich aan ‘de’ lezer aan te passen en niet zo eigenwijs zijn eigen gang te blijven gaan. Het is een boodschap die auteurs niet alleen van dit soort marketeers krijgen, maar in toenemende mate ook van uitgevers die zich, bijvoorbeeld omdat ze gezien hun sector onrealistische winsten moeten maken, gedwongen voelen om vooral naar hun verkoopafdeling te luisteren — verkoopafdelingen die niet verkopen wat er gemaakt wordt, maar willen dat er gemaakt wordt wat verkoopt. En dat wordt dan weer bepaald door grote boekhandelketens die (zo zei ik vorig jaar in mijn geheel namens mijzelf uitgesproken lezing op dezelfde gelegenheid) het niet lijkt uit te maken of ze nu literatuur of porno verkopen. En zo zijn er dan plotseling auteurs die ‘het verkeerde boek’ schrijven. Misschien boeken die afgemeten aan de traditie van de literatuur en de binnen die traditie bestaande praktijk van betekenisgeving en kwaliteitstoekenning tot het meer briljante deel van de wereldliteratuur gerekend zouden kunnen worden, maar met dergelijke mumbo-jumbo halen we onze winstmarges niet natuurlijk.
Vreemd en kortzichtig vind ik zoiets. Niet alleen omdat het een recept is voor een monocultuur die uiteindelijk tot de volledige ineenstorting van de totale boekenmarkt zal leiden — ook die van de e-books, voor wie denkt dat een vlucht in het digitale de sector zal kunnen redden. Maar vooral omdat deze mensen niet zien dat die lezer van hen zélf een product is van de markt.
Ik maak wel eens de vergelijking met de modewereld. Niemand is graag uit de mode — tenzij uit de mode zijn zelf weer modieus is. Toch komt in die wereld niemand op het idee om aan modeontwerpers op te leggen dat zij alleen dat mogen ontwerpen wat al in de mode is, wat iedereen graag draagt. Integendeel, modeontwerpers ontwerpen haast per definitie kleding die niemand wérkelijk zou willen dragen — of loopt u er graag bij als die wandelende skeletten op de diverse defilés in Parijs, Milaan en elders, met frutsels waar u ze liever niet heeft, met transparante stoffen die uw lichaam ontbloten waar u het liever bedekt houdt? Toch zullen elementen van die ontwerpen hun weg vinden naar wat u een jaar of twee jaar later wél graag aan zult doen, waarvan u zelfs het gevoel heeft dat u het aan móét doen om niet uit de mode te zijn. Als het om modeontwerpers gaat, vindt iedereen dit normaal. Als het om schrijvers gaat, heet het elitair en blijkt het om ‘de verkeerde boeken’ te gaan. Om binnen het beeld te blijven: de schrijver moet confectie maken.
Er is niks mis met confectie, maar wel met een redenering die confectie dwingend voorschrijft. Het marktgerichte denken wordt voorgesteld als verfrissend, als nieuw, als een vorm van innovatie, terwijl vasthouden aan de traditie van de literatuur waarin het zoeken naar het andere voorgaat op de reproductie van het overbekende (en ik heb het dan niet alleen maar over het esthetische en vormelijke van literatuur, maar ook over het ethische, over gezichtspunten, perspectieven, kortom: over het ideologische aspect van literatuur) als ‘conservatief’ en ‘achterhaald’ wordt voorgesteld. Maar de redeneertrant van de heren Van Nispen en Vanschoonbeek leidt juist tot steeds meer van hetzelfde en is in die zin allesbehalve vooruitstrevend: achter de vlotte managementspeak gaat een verpletterend reactionair wereldbeeld schuil. Bovendien een wereldbeeld dat, in tegenstelling tot de mooie (maar volstrekt pervers gebruikte) woorden over power to the people de lezer, de consument niet serieus neemt als een willend wezen, maar alleen als iemand die zijn portemonnee moet trekken voor wat in toenemende mate verstikkende monotonie zal blijken te zijn.
Enfin, dit is niet wat ik ‘constructief’ noem. Het feit dat in de genoemde denktank de auteurs niet zijn vertegenwoordigd, is dat al evenmin.
De Staat van het Boek had nog wel meer te bieden. Ik kon, net als iedereen, niet alles bijwonen, en koos ervoor om naar een sessie te gaan over Confituur, eerder een causerie van Yves Desmet. Die deed zijn best om de paniek in de boekensector wat te temperen, de adembenemende haast waarmee er in die sector achter de nieuwste ontwikkelingen wordt aangehold. Het enige wat men daarmee bereikt, zo zei hij, is dat men zijn eigen ergste voorspellingen helpt waarmaken. Hij wees op de mode in krantenland om een goed decennium geleden globaal digitaal te gaan, waardoor er nu een hele generatie potentiële krantenlezers is opgegroeid met het idee dat nieuws vooral gratis dient te zijn, niet beseffend dat het zo nooit kan werken en met een desastreus effect op de verkoop van kranten. Hij begon over de slow food-beweging en over de keuze die je vandaag de dag kunt maken voor ook het tegenovergestelde van de dwang eindeloos te consumeren, voor inhaligheid als perverse deugd en nog zo wat — iets waarbinnen uiteraard het nieuwe verbond van onafhankelijke boekhandels past. Een verhaal dat veel beter als fond kan dienen om constructief te blijven zoeken naar de evenwichten tussen de diverse spelers die noodzakelijk zijn om de boekensector overeind te houden.
Kortom, zoals het misschien ook wel hoort op zulke dagen, de Staat van het Boek was een mix van ergernis en instemming en legde in die zin vooral de tegenstellingen bloot in een sector die, net als de meeste sectoren in onze economie, enigszins in paniek lijkt te zijn. En ik moet zeggen: de organisatie was uiterst correct tegenover de arme auteur die ik ben. Ik kreeg een doos met drie flessen wijn voor mijn bijdrage, maar die kwam bovenop een eerder honorariumvoorstel. De meeste sprekers zullen het met enkel de wijn moeten doen, maar men was zich ervan bewust dat het voorzitterschap van de VAV niet bezoldigd is.
Wel moest ik mijn horloge afgeven aan gastvrouw Gitte Van Hoyweghen… Ze was de hare vergeten. Maar zelfs dat kreeg ik aan het eind van de dag terug.