‘neergegooid in de hoek van een oud station’

Misschien geldt het voor alle meer algemene kwesties: dat er altijd anekdotes zijn die het hele discours ondermijnen. Maar wie alleen de individuele gevallen laat gelden, komt uiteindelijk tot niets, ook niet als het de bedoeling is om de rechten van juist het individu te beschermen. Het komt dus aan op de juiste generalisaties. Maar generalisaties kunnen alleen juist zijn als de individuele gevallen het uitgangspunt vormen. 

Het maakt dat bijvoorbeeld euthanasie altijd een heikele kwestie zal blijven.

Ik maakte het recentelijk mee in een Nederlands ziekenhuis: hoe een arts met voorbijgaan aan zijn patiënte de zinvolheid van het medisch handelen tot het enige criterium verklaarde en op grond daarvan, zonder dat zijn patiënte daarop was voorbereid, vijf minuten voor een in zijn ogen blijkbaar zinloze ingreep vroeg: ‘Weet u zeker dat u dit nog wel wilt?’

Erg warm menselijk was dat niet, nee.

Nog minder menselijk was het feit dat hij de ingreep maar half uitvoerde. Ik kon niet in zijn hoofd kijken, maar toen ik samen met hem en de patiënte in kwestie in een vensterloos vertrek van het ziekenhuis rond de tafel zat en hem hoorde zeggen dat het blijkbaar allemaal niet veel geholpen had, dat de bloedwaarden nog steeds geen verbetering vertoonden, kreeg ik sterk de indruk dat wat hem betreft deze 83-jarige vrouw met kanker maar beter zo snel mogelijk kon sterven. Hem zo eens beziend, had ik de indruk dat bij die overtuiging niet eens de oplopende kosten in de Nederlandse gezondheidszorg zijn grootste bekommernis waren. Dat was al erg geweest. Maar ik vermoed dat zijn vakantie voor de deur stond, dat hij belangrijker zaken te doen had en geen zin had zich bezig te houden met wat hij zelf al had afgeschreven. Fuck Hippocrates!

Die vrouw, die patiënte, was wel mijn moeder. Ik werd dus kwaad.

Of, vroeg ik, het niet een klein beetje logisch was dat als er sprake is van algeheel nierfalen en hij, meneer de dokter, slechts één van de twee door kanker geblokkeerde nierleiders met behulp van een stent weer had geopend — was het dan niet logisch dat de andere, nog geblokkeerde nier onverdroten gifstoffen aan het bloed bleef afgeven, zodat inderdaad die bloedwaarden niet spectaculair verbeterden? ‘Ik ben natuurlijk geen uroloog, zoals u’, zei ik, maar logisch redeneren kan ik nog wel.

De man was geïrriteerd. Hij maakte een vegende beweging met zijn arm. Ik moest even denken aan een dichtregel van Gerrit Kouwenaar. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Ook in een ziekenhuis. ‘neergegooid in de hoek van een oud station’, dacht ik. Het is een regel uit het in memoriam-gedicht dat Kouwenaar voor zijn moeder schreef. ‘Al met aarde’, heet het en het staat in het ogenblik: terwijl (1987): ‘Al met aarde besmet haar uitwendig gezicht, nooit / keek men zo laat in het vroegste gezicht’, zo begint het. En aan het slot staat die regel over het station. Die staat in het gedicht zelf tussen aanhalingstekens. Het is een citaat, zo vertelde Gerrit Kouwenaar mij ooit zelf, het was iets wat zijn moeder op het laatst tegen hem gezegd had: dat ze zich voelde als iets wat was neergegooid in de hoek van een oud station. ‘vergeten bagage, afgelast eindpunt, zelfs / geen laatste trein die haar meeneemt —’ , zo vervolgt de dichter.

Met dat armgebaar leek de uroloog mijn moeder als een hoopje vuil in een hoek te willen vegen. Hij beweerde ineens dat die andere nier helemaal niet meer werkte, ‘en u zit toch helemaal vol kanker, is het niet? Het zit toch ook al in de botten?’ Dat was ons nog niet verteld. Hij kon het ook zo snel niet in zijn papieren terugvinden, maar zoiets was het toch wel, dacht hij. Hij was natuurlijk geen oncoloog.

Nee.

Na dit optreden eiste ik een onderhoud met de oncoloog. Die verordonneerde dat de maar half uitgevoerde ingreep alsnog volledig zou worden uitgevoerd, was duidelijk geïrriteerd over het gedrag van zijn collega, maar zei ook: ‘U moet goed begrijpen mevrouw, we kunnen deze slag misschien winnen, maar de oorlog gaan we verliezen.’ Maar de vraag waar de grens getrokken moet worden, legde deze man wel weer waar hij dient te liggen: bij de patiënt. Het is mijn moeder die moet aangeven wat ondragelijk is, en wat ze nog wil dragen. Nooit mag een arts een ingreep weigeren alleen maar omdat die, met het oog op het zekere einde, medisch gesproken niet ‘zinvol’ zou zijn. Als we hier de verkeerde generalisatie maken, zou je immers kunnen zeggen dat er dan nooit ingegrepen hoeft te worden, omdat het leven nu eenmaal vroeg of laat op de dood uitloopt. De besparingen in de gezondheidszorg zullen enorm zijn.

Later vroeg ik me af: zou het misschien zo zijn dat euthanasie in Nederland zo’n courante praktijk is geworden dat de terugkoppeling naar het individuele geval niet meer of minder snel gebeurt? Dat ‘zinvol medisch handelen’ een mantra is geworden die in deze tijden van nuttigheidsdenken als vanzelf leidt tot de conclusie dat elke ingreep die geen genezing meer brengt maar bijvoorbeeld wel nog het comfort van de patiënt verhoogt, al is het maar voor even, onder ‘therapeutische hardnekkigheid’ valt en te veroordelen is? In veel gevallen dreigt dan de diagnose een vorm van executie te worden.

De patiente vecht. Ze gaat verliezen. Ze lijdt. Maar zij is het die opgeeft — aan het bittere eind, of eventueel eerder. Die beslissing is niet aan de arts, zelfs al krijgt die achteraf gelijk…