‘Overlijding’

Er zijn in Nederland diverse firma’s die zich aanbieden om een woning ‘bezemschoon’ op te leveren. Het is alweer lang geleden dat ik dat woord nog eens hoorde: ‘bezemschoon’. Het herinnert me aan die typisch Nederlandse woningbouwverenigingen, aan de huurwoningen waaruit je bij vertrek zelfs de tijdens je verblijf aangebrachte evidente verbeteringen weer diende te verwijderen. Ik herinner me in Leeuwarden een inbraakvrij traliewerk dat ik voor het grote raam in de voordeur had geplaatst nadat er bij me was ingebroken. Dat moest er weer af. Maar ik ken ook verhalen van mensen die een nieuwe badkamer moesten slopen en het oorspronkelijke armoedige lavet en de douchebak dienden terug te plaatsen. Originele staat is originele staat.

Mijn moeder liet een goede anderhalve maand voor haar overlijden nog een nieuwe laminaatvloer leggen. ‘Toch zonde,’ zei ze een paar dagen voor haar verscheiden. ‘Hé,’ zei ik, ‘je bent er nog. Je hebt er nog plezier van, toch?’ Nu staat die laminaatvloer op een ‘overnameformulier’ in de hoop dat een nieuwe bewoner of bewoonster dat graag zal zien. Anders moet ik de laatste dagen voor de opzegdatum nog op de knieën om het er allemaal weer uit te breken.

Ja, of zo’n firma het werk laten doen. Ze doen dat immers ook en vooral ‘bij overlijding’, zoals het op de ene na de andere website van betreffende firma’s genoemd wordt. Men moet opkopers en -ruimers niet op hun kennis van de Nederlandse taal afrekenen. Men moet hen afrekenen op wat ze zeggen over te hebben voor het meubilair dat weg moet. Er staat voor duizenden euro’s aan notenhouten dressoirs, salon- en eettafels met bijpassende stoelen, een zo goed als nieuwe roodleren zetel voor de bejaarde burgerlijke burger — hedendaags meubilair voor wie vooral hecht aan ouderwetsheid. De eerste en tot nu toe enige firma die een offerte uitbracht kwam tot een zodanig miezerig bedrag, dat we vriendelijk beloofden nog iets van ons te laten horen om ze zo snel mogelijk de deur uit te krijgen. Auping-bedden met elektrisch verstelbare bodem die ik op tweedehandssites voor ruim 500 euro aangeboden zie staan, stonden op hun papiertje voor nog geen 30 euro. De dood is altijd al lucratief geweest.

Het is slopende arbeid, dit ‘opruimen’. Het is letterlijk de ontbinding van een leven, het uiteenvallen daarvan in losse stukken meubilair, glas- en zilverwerk, in koektrommels waarvan ik me nog herinner hoe lastig het was om ze zonder al te veel geluid open te krijgen om er in het geniep een koekje uit te kunnen nemen, in oude doosjes, portefeuilles, kistjes waarvan je nog weet waar ze precies lagen in het ouderlijk huis dat al bijna dertig jaar geleden werd verkocht en die nu weer opduiken in dit laatste appartement — spullen die je als de door het lot bepaalde opruimer, de laatst overgeblevene uit een gezin van vier, krampachtig in het verband houdt waarin ze ooit stonden. Om dan, telkens opnieuw, bij zowat elk voorwerp dat door je handen gaat, in te moeten zien dat dat nu juist is wat je moet lossen: dat verband. Je moet zien dat het ‘spullen’ zijn, niks meer. Telkens weer.

Maar bij sommige van die ‘spullen’ gebeurt net het omgekeerde. Het is alsof je ze nu pas voor het eerst ziet. Ik denk dat dat komt omdat je overweegt of het misschien juist de laatste keer is dat je ze zult zien, zult vastpakken. Het maakt dat wat voor mij altijd vanzelfsprekend was — een object, een ding waar ik nauwelijks aandacht aan schonk, dat geen bijzondere waarde voor me had omdat het er nu eenmaal altijd, niet zelden in al zijn wansmakelijkheid, was — nu opeens heel bijzonder wordt, het tegendeel van het object, het ding dat het altijd was.

Het is, het was van mijn moeder. Het verbindt zich met de fotoboeken van de verloving in 1951, van het huwelijk in 1954, met het fotoboek van de zus, van mijzelf. Het verbindt zich met het dagboek dat je tegenkomt in een lade. Het wordt iets onoverkomelijks.

Slopende arbeid, dit.

Als we na zo’n dag terugrijden, voor mij de lange weg vanuit het moederland naar het thuisland, langs Arnhem, Nijmegen, Gorinchem, Breda, Antwerpen, 260 lange kilometers terug — dan zwijgen we. Er is dat typische zomeravondlicht. Je ziet de bomen zwarte silhouetten worden tegen een nog steeds niet helemaal donkere hemel. Er speelt muziek. De dochter valt in slaap. De parkeerterreinen staan vol vrachtwagens.