Ter voorbereiding

5b48d500-c3d5-44db-8d18-96abc5d5731f-carolinegennez.jpg

De Standaard vroeg me om ter voorbereiding op het gesprek dat ik morgen op de boekenbeurs heb met Caroline Gennez en Bart Sturtewagen een stukje te schrijven. Dat verscheen afgelopen vrijdag in DSL:

Rechts, links, verkeerd

Ik denk veel na over de kloof tussen de burger en de politiek. Omdat ik tot voor kort nog de Nederlandse nationaliteit had en daarom niet voor de Vlaamse, en al evenmin voor de federale regering mocht stemmen, was die kloof in mijn geval uiteraard erg diep. Ik mocht… nee ik moest wel hier mijn belastingen betalen. En mijn sociale bijdragen. Maar ik mocht niet meebeslissen over wat de talloze regeringen van dit land daarmee gingen doen. In het licht van deze grove onrechtvaardigheid dacht ik dan ook veel na over woorden als ‘zakkenvullers’ en ‘postjesjagers’. Ik probeerde het eens te zijn met lieden die deze woorden gebruiken om politici te kenschetsen. Die lieden mógen niet alleen stemmen; ze móéten stemmen. Het zijn lieden die meestal niet zo van allochtonen houden en mij op straat dan ook wel eens uitmaken voor ‘vuile Hollander’, bijvoorbeeld omdat ik op mijn fietsje keurig voorsorteer als ik linksaf moet. Ik steek mijn arm uit en ga midden op de weg rijden. Eigen schuld. Moet ik zulke dingen maar niet doen.

Ik denk niet dat die scheldpartijen zullen ophouden nu ik sinds kort Belg ben (mijn voorsorteergedrag zit diep). Maar bij de eerstvolgende verkiezingen mag ik niet alleen, maar moet ik zelfs stemmen. Eindelijk gerechtigheid. Al verandert het niet veel aan mijn gepieker over de kloof tussen de burger en de politiek, tussen mij en de politiek.

Ik ben bereid te geloven dat politieke voorkeuren of zelfs overtuigingen voor een deel modegevoelig zijn. Zo ben ik altijd links geweest. Ik groeide op in de jaren zeventig. Dus het sprak wel vanzelf. Iedereen was links. Wij bestudeerden Marx noch Mao (geen tijd, geen zin), maar het kapitalisme diende bestreden, zo wisten we. ‘Met alle middelen’, zo zeiden we, en liepen dan zowaar eens een keertje mee in een demonstratie tegen iets.

Ook toen de puberteit plaatsmaakte voor de volwassenheid verdween dat geloof niet werkelijk, al zag ik veel generatiegenoten bakzeil halen. Ik zag vooral traditioneel linkse partijen die hun eigen ideologie begonnen te verloochenen. Het paarse kabinet van Wim Kok in Nederland, Gerhard Schröders ‘Die Neue Mitte’ in Duitsland, Tony Blairs ‘New Labour’ in Groot-Brittannië — het was de opmars van een nieuw soort ‘realisme’ in de politiek. Of anders gezegd: het was de herdefiniëring van de politiek als ‘de kunst van het mogelijke’. De wereld moest niet meer veranderd worden; ze moest alleen nog beheerd worden. ‘Gemanaged’. De wereld was voortaan wat ze nu eenmaal was.

Als de politiek zelf zo begint te redeneren, is de democratie in gevaar. Het maakt uiteindelijk weinig verschil meer of men links of rechts kiest. Het gaat alleen nog maar om de haalbaarheid, de effectiviteit van bepaalde (meestal dan ook als ideologisch neutraal voorgestelde) ideeën. Dat een en ander afhankelijk is van de vraag binnen welke constellatie iets haalbaar of effectief is, komt niet meer aan de orde. Zelfs Groen! heeft het vandaag de dag over de groene economie en zet de huik naar de wind. Het ecologisch gedachtengoed staat blijkbaar niet langer lijnrecht tegenover een meer neo-liberale invulling van de samenleving; ze voegt zich ernaar. Dat is wel zo reëel.

Zo lijkt het er nog maar weinig toe te doen op welke partij we stemmen. Het gaat om nuanceverschillen en het vermogen van woordvoerders, lijsttrekkers, voorzitters en bewindslieden die nuances te communiceren. Vroeger streden politieke partijen met elkaar om postjes bij de openbare omroep, zodat daar hun politieke ideeën toch zeker aan bod zouden komen. Tegenwoordig gaan mediafiguren in de politiek.

Het gevoel niet langer voor een werkelijk andere wereld dan de onze te kunnen kiezen, leidt als vanzelf tot een verlangen naar extreme opvattingen. De huidige N-VA is dan nog gematigd in haar ‘onrealistische’ verlangens. Die spelen zich vooral op het communautaire vlak af. Economisch gezien voegt die partij zich keurig naar het neo-liberalisme waaraan ook links zich grotendeels (met nuanceverschillen) heeft uitgeleverd. Haar absurde electorale winst (al zijn aardverschuivingen in het politieke landschap in alle West-Europese landen gewoon geworden, zo lijkt het) heeft vooral te maken met het feit dat ze binnen de specifiek Belgische verhoudingen politiek als kunst van het onmogelijke bedrijft. In die zin lijkt ze de bevrijding te beloven van de wereld die is zoals ze nu eenmaal is. En dat is wat we allemaal het liefste willen.

Ik persoonlijk zou willen dat ze dat der linkerzijde, maar dan buiten alle typisch Belgische technicalities om, ook weer eens deden: gemeten naar de geplogenheden van de neo-liberale samenleving onrealistisch zijn. U vindt dat nu al naïef, natuurlijk. Dat begrijp ik. Het zou eens doorgerekend moeten worden ook. Zeker. Maar als het links zou lukken zichzelf te herdefiniëren als iets anders dan een politieke stroming die zich al op voorhand beperkt tot pyrrusoverwinningen in de marge van een onveranderbare werkelijkheid, dan zou ik eindelijk weer het gevoel hebben in vrijheid te kunnen kiezen. Al is het dan in mijn nieuwe vaderland voor mij voortaan kiesplicht in plaats van kiesrecht.

In: De Standaard der Letteren, 5 november 2010

Een en ander vindt plaats op ‘de dag van de polemiek’ van De Standaard, zodat gemakkelijk de indruk zou kunnen ontstaan van een traditionele rolverdeling: de auteur die zich in zijn zelf gecreëerde vrijhandelszone van het vrije woord van alle directe politieke verantwoordelijkheid ontslagen acht versus de pragmatiek van de politica. Gennez in de beklaagdenbank. Ik hoop eigenlijk niet dat het die kant op gaat. Ik heb altijd gepleit voor een lezing van literatuur als iets met sociale, morele en zelfs politieke consequenties — in feite een ouderwetse claim. Maar het beeld van de traditionele intellectueel dat bij die gedachtegang hoort — J’accuse! — heeft inmiddels karikaturale trekjes gekregen, om niet te zeggen dat de claims van wat in politieke middens dan weer al te gemakkelijk ‘de ascetische elite’ werd genoemd, soms ronduit potsierlijk zijn geworden.

Wat ik hoop, is dat we mijn roman een beetje in het midden kunnen houden. Natuurlijk wordt die in een gesprek als dit gereduceerd tot een aantal kwesties waarmee zowel een politica als een journalist uit de voeten kunnen (want Sturtewagen, die ongetwijfeld gewend is aan het gesprek met politici, maar misschien wat minder gewoon is aan dat met literaire auteurs, is binnen dat gesprek ook een belangrijke factor), maar ik hoop dat de reden om juist een boek als Menens tot uitgangspunt van een gesprek als dit te maken toch ook te maken heeft met datgene wat het als specifiek literaire tekst vermag: de lezer in een positie brengen die analyses als die hierboven tot een persoonlijke ervaring maken.

(Wat dat aangaat vond ik het stuk van Frank Keizer op De Reactor mooi om te lezen: de recensent leek bijna te eisen dat ik de problematiek zou oplossen die hij zelf — niet ten onrechte met verwijzing naar ander werk van mij — in het boek ontwaarde, en hij leek wat teleurgesteld over het feit dat ik dat niet doe. Ik kreeg het gevoel dat Frank Keizer gedurende de lezing van het boek op zijn minst voor een deel het hoofdpersonage geworden was en nu, net als dat hoofdpersonage, naar iets drastisch verlangde. Of dan toch ook zelf het gevoel had dat het nu verdomme toch wel menens is).

De analyse die ik in bovenstaand stukje maak, gaat natuurlijk terug op een gedachtegang die Slavoj Žižek al meer dan een decennium geleden ontwikkelde en die ik al eerder verwerkte in De inwijkeling, meer precies in het essay ‘Dichter tegen historicus’: de postpolitiek, en in het verlengde daarvan de postliteratuur, in het tijdperk van de posthistorie. Die analyse heeft voor mij nog niets van zijn actualiteit verloren, maar is uiteindelijk toch iets anders dan een roman waarin iemand zonder die analyse zelf te maken, als het ware vanuit zijn ‘wezen’ (altijd voorzichtig zijn met dat woord) tot extreem gedrag komt dat alles vernietigt wat hem nu juist tot dat gedrag aanzette. Dat is het punt waarop ik de lezer probeer te krijgen — om het daarna nog eens over de politiek te hebben.