De Lage Landen

Gisteren kwam het bericht dat ik sedert 9 oktober officieel de Belgische nationaliteit heb. Dat is, voor wie de huidige politieke realiteit in ogenschouw neemt, misschien nog net op tijd. Ooit schreef ik een pleidooi voor provincialisme — waarbij ik van het woord zelf natuurlijk wel eerst een geuzenterm maakte. Als dat geknoei in Brussel nog even doorgaat, word ik helemaal op mijn wenken bediend: wordt de provincie een heel land, ben ik meteen weer Belg áf.

Het voordeel van de Belgische nationaliteit is dat ze niet werkelijk bestaat. In het licht van de (links-)intellectuele verplichting kosmopolitisch te denken kan dat tellen. Bij een Vlaamse identiteit begint men zich toch al een beetje achter de oren te krabben, al lijdt het geen twijfel dat ze bestaat. Een recente protestbrief van maar liefst 200 kunstenaars, theatermakers en schrijvers bewees dat ongewild nog een keer. Die brief kwam overigens rijkelijk laat, maar dat kan liggen aan de bereidheid van de media er aandacht aan te besteden. Temidden van de steeds maar faliekant mislukkende onderhandelingen tussen Walen en Vlamingen over allerlei nogal technische kwesties waarop de meeste burgers allang het zicht verloren hebben, was het misschien opportuun om eens aandacht te besteden aan een brief die reageerde op uitspraken die N-VA-politicus Jan Peumans al op 11 juli deed. De brief verscheen in De Morgen van 19 oktober. Het kan ook zijn dat de ‘cultuurdragers’, zoals de krant ze noemt, zelf precies dit moment van stagnatie op het federale niveau uitkozen om hun protest te laten horen.

Wat had Peumans — geen écht groot licht overigens, meer een goedbedoelende Vlaamse boer die ze per abuis in een pak hebben gehesen — wat had deze voorzitter van het Vlaamse parlement dan zoal gezegd dat de 200 cultuurdragers in de pen deed klimmen? Hij beklaagde zich op de officiële feestdag van de Vlaamse Gemeenschap over het gebrek aan identiteit in Vlaanderen. Die hebben we namelijk nodig voor ‘natievorming’. En omdat de identiteit ontbreekt, zou het belang van die natievorming nog niet goed doorgedrongen zijn tot de gehele bevolking — enfin, onvoldoende om die ‘gehele bevolking’ te overtuigen in ieder geval.

Onbehouwener kan men niet redeneren. Ik wil best geloven dat een ‘identiteit’ een aanzet kan zijn, of zelfs onontbeerlijk is voor natievorming, maar al minstens sinds de negentiende eeuw, en al helemaal binnen een democratie, blijkt het erg moeilijk om alle neuzen dezelfde kant op te krijgen. Dat lukt alleen als Peumans zich niet in een kostuum hijst, maar hij bijvoorbeeld rijlaarzen en een uniform aantrekt. Identiteit is iets wat men eventueel na kan streven — en laten we voor het gemak zeggen dat de N-VA, en met haar het Vlaams Belang en de (overigens gedecimeerde) aanhang van Jean-Marie Dedecker dat doen, al blijken zelfs zij het onderling dan weer niet op alle punten eens te zijn. Maar identiteit, in de zin van een aantal min of meer eenduidige eigenschappen en eigenaardigheden, is in de moderne tijd vooralsnog iets wat inderdaad altijd vooral zal ontbreken.

Wat niet wil zeggen dat het dus niet zou bestaan. Maar vager, diffuser, op een beslist niet-eenduidige manier en nooit zonder tegenspraak, tegenvoorbeelden, nooit zonder paradoxen en ambiguïteiten. Het is kortom ‘een gevoel’ (net als multiculturaliteit meer een gevoel dan een realiteit is, overigens).  

In die zin hadden de 200 het meteen goed begrepen: Peumans wilde een bepaalde Vlaamse identiteit dwingend opleggen, uiteraard zonder zelf over een eventuele liefde voor uniformen en laarzen te beginnen (iets wat men er in Wallonië overigens, onterecht, al vanzelf bij denkt). Dat die 200 zich representanten voelden van de ‘artistieke en intellectuele kringen’ die volgens Peumans ‘het Vlaamse identiteitsgevoelen’ minimaliseerden, ja zelfs ontkenden (stel u voor!) — dat die 200 zich persoonlijk aangesproken voelden, speelde natuurlijk ook een rol bij de verontwaardiging.

Op zich ben ik al op voorhand wat wantrouwig wanneer intellectuelen, schrijvers en kunstenaars te hoop lopen tegen alles wat hen definieert als iets anders dan de van alles bevrijde elite die ze zichzelf graag voorhouden te zijn. Juist vanwege de onbeholpenheid van Peumans’ redeneren (hoe kunnen artistiekelingen en intellectuelen het Vlaamse identiteitsgevoelen minimaliseren als eerst zelf wordt toegegeven dat het ontbreekt?), juist vanwege de evidente bedoeling de Vlaamse identiteit voor te stellen als iets wat zonder meer bestaat en opgelegd dient te worden, is de meest voor de hand liggende reactie uit die hoek: negatie. Men laat zich niet definiëren. Men is niet-gelovig, men heeft geen nationale identiteit, men is in geen hokje te stoppen, men is tegen: tegen alles wat ook maar ‘iets’ is of lijkt te zijn of zegt te zijn. Men is, kortom, vrij.

Het opmerkelijk van de protestbrief die in De Morgen stond is dat men dit keer niet in die val is getrapt. Dat men de Vlaamse identiteit zoals die door N-VA wordt voorgestaan afwijst, heeft dit keer minder te maken met enkel de behoefte om te ageren tegen elke definitie. Ze komt voort uit eigen definities omtrent wat men zou willen zijn. Waar Peumans een negentiende eeuws idee van Vlaamse identiteit lijkt na te streven, streven deze 200 een meer 21ste eeuwse invulling van die identiteit na, al zullen de meesten tegen deze laatste formulering misschien bezwaar blijven maken. 

En misschien is het ook beter om te zeggen dat de ondertekenaars de identiteitskwestie in zekere zin terugbrengen tot een andere klassieke tegenstelling: die tussen links en rechts. Het centrale begrip dat ze opvoeren is immers ‘solidariteit’, en ze herdefiniëren het Vlaams-nationalisme van een in oorsprong emancipatoir streven tot ‘economisch nationalisme’, meer precies: een economisch nationalisme van neo-liberale snit. En misschien doet men er inderdaad goed aan om achter het door N-VA en andere nationalistische partijen zo handig uitgebuite ‘gevoel’ vooral op zoek te gaan naar de cijfertjes en de gevolgen die dat heeft voor de samenleving als geheel, ook als die uitsluitend ‘Vlaams’ zou zijn. De bepleite solidariteit heeft natuurlijk niet alleen betrekking op de economische realiteit; de kernwoorden van het linkse artistieke discours — multiculturaliteit, interculturaliteit, kosmopolitisme — duiken ook hier op, maar toch minder dan voorheen als alleen maar de negatie van de als al te bekrompen definities van wie bestreden wordt.

Een en ander maakt misschien dat het mogelijk is om over ‘identiteit’ en zelfs ‘Vlaamse’ (of Nederlandse of Duitse of Franse of… enz.) identiteit te praten zonder dat we daarbij onmiddellijk aan vendelzwaaien en, uiteindelijk, concentratiekampen denken. De discussie over identiteit moeten we niet opgeven omdat ze besmet is geraakt door de wijze waarop die discussie in het verleden maar al te vaak is beslecht. Dat heeft links al te veel gedaan. 

Ondanks die protestbrief, blijkt de afkeer van elke discussie over identiteit in links-intellectuele kringen toch hardnekkig. Dat bleek me gisterenavond in Dordrecht, waar ik voor het eerst was (het was ook de eerste keer dat Nederland voor mij ‘buitenland’ was). Daar was een discussie op touw gezet over het verschil tussen Nederlandse en Vlaamse literatuur met naast mijzelf nog Stefan Brijs, Kristien Hemmerechts en Annelies Verbeke. Aanleiding voor een en ander is nog steeds het stuk dat Arjen Fortuin in 2006 in NRC schreef. Op dat stuk kan men natuurlijk heel veel afdingen. Voor een groot deel lijkt het een journalistieke constructie te zijn in een poging nog weer eens ‘een kwestie’ op de rails te zetten. Voor een deel lijdt het stuk ook ernstig onder de eigen blinde vlek: de Belgische, i.c. Vlaamse literatuur ‘urgent’ noemen en de Nederlandse niet, heeft meer te maken met malaise bij de besprekers dan bij de schrijvers.

Maar dat betekent niet dat er geen verschillen zijn en dat je geen poging zou kunnen doen om die enigszins te duiden, want dat was een beetje de houding van de aanwezige Vlamingen. Er staan daarvoor verschillende wegen open. Je kunt het historisch verklaren vanuit de Vlaamse Beweging. Je kunt het doen langs meer religieuze invalshoek (men was daar in Dordrecht, in dit opzicht natuurlijk een sprekende plek, wel voor te vinden, zag ik aan het instemmend knikkende publiek): katholicisme versus protestantisme. En dan is er nog de meer literair-historische invalshoek: het verschil in de wijze waarop in Nederland en Vlaanderen het postmodernisme in de literatuur zijn intrede deed en nu weer voorbijgestreefd wordt. Het zijn maar drie benaderingswijzen die een gesignaleerd verschil — hoezeer misschien aanvankelijk ook een journalistieke gimmick — zouden kunnen verklaren. In die zin moet je misschien het feit dat ik het er niet alleen gisterenavond in Dordrecht over had, maar ook op 4 november op de boekenbeurs in Antwerpen (met Annette Portegies) en op 14 november nog eens in Groningen (dan met Fortuin zelf, met alweer Portegies en met Barnard en Vekeman) over dit onderwerp van gedachten zal wisselen, als een gunstige ontwikkeling beschouwen, als een soort ontwaken van de Nederlandse literatuurkritiek. Al klinkt me dat eerlijk gezegd zelf nu al te hoopvol in de oren.

Over literatuurkritiek gesproken:

 

papieren tijgers.jpg

Allen daarheen.