Moeder

Vandaag was het onderwijzend personeel van de school van E. op een pedagogische studiedag. Ik heb de ochtend dus met mijn dochter doorgebracht, die cornflakes voor mij maakte van papiersnippers, me vroeg een banaan in kleine stukjes te snijden ‘en dan op zo’n bordje en met zo’n vorkje’, vervolgens buiten wilde spelen en hulp vroeg bij het openen van de zandbak, het opendraaien van het buitenkraantje dat vanwege de vorst was afgesloten en het vinden van haar ‘zandbakspul’ — of ik wist waar dat was? ‘Weet je vader ooit waar iets is?’ vroeg ik. Nee, dat was waar, hij weet nooit waar iets is. Ze fronste. ‘Misschien in het tuinkot,’ probeerde ik. ‘Of in het plastic tuinhuisje?’ In dat plastic tuinhuisje dus. ‘Je mag nu wel weer naar binnen de krant lezen’, zei ze.

Enig algemeen belang heeft dit niet. Dat ik deze ochtend niet aan werken toe kwam, was voor een groot deel vrije keuze. Tussen het in ontvangst nemen van papieren cornflakes, de te verwaarlozen kleine opdrachten van huishoudelijke aard en het diep, diep nadenken over de mogelijke locatie van een emmertje met een schepje, taartvormpjes en een harkje was er in principe tijd genoeg om wat te werken. Nee, niet aan de roman. Dat vraagt een meer aaneengesloten periode van ongestoord bezig zijn. Maar ik had me nog eens kunnen buigen over de ‘sneuveltekst’ die mijn uitgever me als voorzet voor een catalogustekst toestuurde, ware het niet dat ik ten aanzien van dat soort tekstjes nu eenmaal altijd met de handen in het haar zit. Zo’n tekst moet namelijk gemaakt worden op een moment dat de roman nog verre van af is. Er is weliswaar een vracht aan ideeën en vooral vage gevoelens omtrent hoe een en ander tot zijn eindpunt gebracht moet worden, maar zonder dat dat alles door mij op een heldere, en vooral: aantrekkelijke manier vertaald kan worden in de kretologie die hoort bij dat andere deel van het schrijverschap dat niet zoveel met schrijven, maar bijna alles met verkopen te maken heeft. Er is een abstractieniveau voor nodig dat ik pas weet te bereiken als anderen aan het afgeschreven geheel de eerste betekenissen hebben toegekend. Ah ja, nee, natuurlijk, zo heb ik het bedoeld, dat moet bijna wel.

Dat klinkt een beetje als wilde ik de mythe van de goddelijke inspiratie nieuw leven inblazen. Onzin natuurlijk. Ik weet wel wat ik doe, maar tegelijkertijd is er een deel dat geen benul heeft van wat het aan het doen is. Om het even mooi ‘dichterlijk’ te zeggen: ik schrijf, maar in dat schrijven schrijft het schrijven mij. Als het ware. Een catalogustekst vraagt om meer beschouwende kracht dan er tijdens het schrijven aan een roman bij mij voorhanden is. Vraagt afstand, en die heb ik nu nog niet.

Maar dit alles terzijde. Men zou nog denken dat het bestaan van een schrijver niet over rozen gaat. Terwijl ik het juist over een luxe-aspect van dat bestaan wil hebben. Zo’n pedagogische studiedag op de school van je kind leidt hier ten huize vrijwel nooit tot de elders vaak wel gebruikelijke noodzaak opvang te regelen. Ik ben hier gewoon. Ja, ik vloek wel eens, maar omdat ik werkelijk niet geloof in goddelijke inspiratie heb ik nooit de neiging om een onvoorziene (en al helemaal niet een al aan het begin van het schooljaar ingeroosterde) omstandigheid als een ramp voor mijn schrijverschap of zelfs — ik ken van die gasten — voor De Literatuur In Heur Algemeenheid te beschouwen. Ik lees de kranten van die dag eens een keertje van A tot Z. Ik snijd een banaantje. Ik zwier die dochter van me eens een paar keer boven mijn hoofd rond — nu het nog kan.

screenshot_80

In een van die kranten vandaag: Meyrem Almaci en Tinne Van der Straeten, beiden kamerleden voor Groen! en beiden zwanger. Aanleiding voor het interview zijn echter niet zozeer zij, maar de commotie die ontstond rond het feit dat Vlaams minister Freya Van den Bossche maar liefst drie maanden zwangerschapsverlof opnam na de geboorte van haar derde kind (die, zo liet niemand na te vermelden, dan ook nog eens van een andere vader is dan haar andere kinderen — voer voor de riooljournalist). Ze heeft daar wettelijk gesproken recht op, maar toch… een minister tenslotte, een vrouw aan de top derhalve. De suggestie was (nee, het was méér dan enkel suggestie) dat zulks ongepast is. De interviewer van dienst speelt zijn rol van advocaat van de duivel met verve wanneer hij de beide dames van Groen! voorlegt dat voormalig Frans minister van justitie Rachida Dati al vijf dagen na haar bevalling weer aan de slag ging.

Daarmee wordt al voor de derde keer in een paar dagen het moederschap op de voorgrond geplaatst. Er was eerst (maandag) een interview met de teruggekeerde Freya Van den Bossche, er is vandaag dit interview, en afgelopen weekend stond er in De Standaard een interview met Elisabeth Badinter. Met name dat laatste interview was prikkelend. Het werd afgenomen naar aanleiding van het verschijnen van een nieuw boek van Badinter, Le conflit. La femme et la mère, waarin ze waarschuwt tegen wat zij beschouwt als ‘een nieuwe reactionaire wind die vrouwen terug wil hebben waar ze volgens de natuur zouden horen: thuis en zogend’.

41SJ3bGGlxL._SS500_

Hoe de analyse in het boek er precies uitziet, kan ik niet zeggen, maar de analyse die Badinter in het interview geeft, is niet overal even overtuigend. Zo hakt ze nogal in op de mode (iets anders kun je het niet noemen) om borstvoeding te prefereren boven flesvoeding, iets wat zelfs door de Wereldgezondheidsorganisatie wordt gepropageerd. Haar verzet hiertegen lijkt veel te maken te hebben met de suggestie dat een vrouw die borstvoeding geeft als het ware geïmmobiliseerd wordt. ‘Thuis en zogend’, dat betekent hier blijkbaar ook: ‘zogend, dus thuis’. Ik kan maar uit een zeer beperkte ervaring putten, maar wat mij een jaar of vijf, zes geleden vooral opviel, was dat flesvoeding veel meer praktische problemen met zich meebracht dan borstvoeding. Zo’n borst, dat is niet alleen een productie-eenheid, zeg maar, maar tegelijk ook de magnetron, het ‘Bain Marie’ of wat men ook nodig heeft om flessenmelk op te warmen alvorens het aan zijn kind te kunnen presenteren. Niets eenvoudiger dan het openknopen van blouse of, voor mijn part, een tuinbroek om het kind aan te leggen. Geen jonge moeder ambulanter dan de moeder die de borst geeft. Het scheelt zo een flinke tas flesjes, speentjes, poedertjes en ander ongemak. Ik ken niemand die aanstoot neemt aan een vrouw die — en dat gebeurt meestal heel discreet (men moet al flink reikhalzen om iets te zien van wat in onze huidige samenleving, gezien allerlei reclames met gedeeltelijk of geheel ontkleed vrouwelijk schoon, op zich sowieso al niet meer zo verschrikkelijk uitzonderlijk is) — ik ken niemand die aanstoot neemt aan een vrouw die een kind de borst geeft. Maar misschien ligt dat aan mijn kennissen. Ik kan me ineens zomaar voorstellen dat de heren parlementariërs Van den Bossche niet meer serieus zouden nemen als ze iets zou zeggen terwijl ze tegelijkertijd haar kind voedt. Alsof een kind aan je borst je van je verstand berooft.

Of borstvoeding voor een kind beter is dan flesvoeding? Geen idee. Er wordt daar flink op gestudeerd. Men slaat elkaar geregeld met lijvige rapporten om de oren. Ik noem borstvoeding de huidige mode. De medische wereld hangt van modes aan elkaar. Tegenwoordig heeft ieder slecht opgevoed kind automatisch ADHD — zij die het echt hebben niet te na gesproken — en in de jaren tachtig kon je niet naar de huisarts gaan of je kwam terug met de diagnose dat je leed aan hyperventilatie. Iedereen blies toen bij vrijwel elke gelegenheid in zakjes tot hij blauw zag. In de tijd dat ik werd grootgebracht was borstvoeding uit den boze, geloof ik.

oyustman-sgrammer-rwillis-woodstock-women-american-icons

Het lijkt me in ieder geval dat ‘de moeders van de jaren zestig’ waaraan Badinter in het interview refereert en van wie we een aantal op een foto afgedrukt zien (‘Moeders in een bus op weg naar Woodstock’, staat erbij) — het lijkt me dat die moeders zonder al te veel omhaal de borst ontblootten als het voedertijd was. Ik zie vrouwen op Woodstock gewoonweg niet met flesjes in de weer, en als er nu één generatie uit het recente verleden genoemd kan worden die ‘dicht bij de natuur’ pretendeerde te staan, dan is het wel de Woodstockgeneratie uit de jaren zestig.
Okselhaar.
Ik zeg maar wat, hè.

hairy_woman_armpit_photo(1)

Ik bedoel maar dat er in het interview nogal wat zaken door elkaar gehaald lijken te worden. Dat vrouwen in de jaren zestig zorgelozer zwanger waren, mag waar zijn (per slot van rekening werd er toen ook tamelijk zorgeloos gerookt). Dat die vrouwen een juiste afstand tot hun eigen kinderen bewaarden omdat zelfontplooiing voorop stond, zoals gesuggereerd wordt, vind ik dan alweer wat problematischer. Voor zover de generatie die daarna kwam haar moeders afrekende op het feit dat hun streven naar carrière in de jaren tachtig op niets was uitgelopen, een streven dat maakte dat ze te weinig aandacht voor hun kinderen gehad zouden hebben, kan het kloppen. Maar die zelfontplooiing van Badinter stopte bij die generatie bepaald niet bij enkel de carrière. Als iets de babyboomers typeert dan is het hun grenzeloos narcisme, een volstrekt uit de hand gelopen streven naar individualisme dat op geen enkele manier nog rekening wenste te houden met welke vorm van gemeenschapszin dan ook maar, en dus ook niet met de behoeften van het kind. In het onderwijs heeft dat bijvoorbeeld geleid tot het loslaten van het kind uit naam van een zelfontplooiing die in het meer traditionele onderwijs niet gewaarborgd zou zijn. Terwijl zelfontplooiing gebaat is bij het onderwijzen van de traditie. Er bestaat een prachtige Nederlandse documentaire van een vrouw die vroeger door haar naar zelfontplooiing hunkerende moeder in de Bagwhan-sekte werd getrokken en die nu de rekening graag eens zou willen vereffenen. Of dat narcisme van deze generatie zich openbaarde in het streven naar carrière of zich veeleer openbaarde in een gering verantwoordelijkheidsbesef onder de noemer ‘vrijheid blijheid’ — daar wil ik vanaf zijn, maar in ieder geval lijkt me wat Badinter aanprijst als verworvenheid van de jaren zestig niet per se een vooruitgang te zijn geweest (maar natuurlijk ook niet per se ‘des duivels’ o.i.d.).

Ik zie ook het verband niet tussen het streven van ecologisten en de reactionaire wind die moeders weer aan de haard en de keuken wil hebben. ‘Ons wordt tegenwoordig door iedereen voorgehouden dat we terug moeten naar de natuur, dat we de wetten van de natuur moeten respecteren. Het is bio hier en bio daar’, zegt Badinter. Wat me hier een veel groter gevaar lijkt, dat is het populaire gebazel van de evolutionaire psychologie, het ‘mannen van Mars vrouwen van Venus’-geneuzel, de semi-wetenschappelijke verhandelingen waarin onze gedragingen worden teruggevoerd op de kleinschedelige Oelieboelies uit de Voortijd die we waren. En daarom mag ik als man, gedekt door deze wetenschap, neuken wie ik wil, om daarna, gedekt door diezelfde wetenschap, bij vrouwlief thuis de door haar bereide maaltijd te nuttigen. Die immens populaire flauwekul — want het zegt even veel over wie we zijn als het feit dat we van de apen afstammen (iets wat van ons ook niet meteen weer voelbloed apen maakt) — is tien keer schadelijker dan een poging om de wegwerpluier aan banden te leggen.

luier

Wat niet wil zeggen dat Badinter helemaal geen punt heeft. Het moederschap staat vandaag geweldig onder druk, maar toch vooral omdat emancipatie zich altijd op vrouwen heeft gericht. Ze is altijd als een culturele opdracht aan de vrouw geformuleerd geweest, terwijl het grootste probleem is dat de lasten van het ouderschap nog steeds ongelijk verdeeld zijn. Natuurlijk is er een hele industrie die geld weet te slaan uit het schuldgevoel van vrouwen, die met semi-wetenschappelijk gebazel de aankoop van de kiem- en bacterievrije kinderslaapkamer tot morele deugd verheft. Natuurlijk bestaat er wrijving tussen de wensen van de ecologisten die bezwaren maken tegen de wegwerpluier en de omstandigheid dat men vandaag de dag om nog heel andere dan louter emancipatoire redenen als vrouw maar beter een baan heeft. Maar toch alleen als luiers enkel een vrouwenzaak zijn, als ouderschap een vrouwenzaak is — ik zou bijna zeggen: als moederschap uitsluitend een taak voor vrouwen is (‘vaderschap’ is immers tot op heden nog niet werkelijk opnieuw gedefinieerd).

En dan is er nog één bedenking: de wijze waarop ouders zich vandaag de dag op hun kinderen storten, heeft minder te maken met een terugkeer naar de normen en waarden van voorheen, met een reactionaire reflex, dan juist met een zo mogelijk nog extremer consumentisme dan dat waarop het streven naar absolute vrijheid en onafhankelijkheid van Badinter en de haren toch al was uitgelopen. Het kind heeft recht op alles, moet in alles tegemoet gekomen worden, moet op zijn wenken worden bediend en wee de leerkracht die het een onvoldoende durft te geven. In die zin is er van een terugkeer naar de voor Badinter zo duistere tijden van weleer niet eens sprake: haar vrijheids- en onafhankelijkheidsdwang zet zich gewoon voort in een nog extremere vorm waarin het bevredigen van de eigen behoeften via het eigen kind de boventoon voert.

In die zin wordt het moderne moederschap op dit moment beter verdedigd door jonge vrouwen als Meyrem Almaci, Tinne Van der Straeten en Freya Van den Bossche dan door een relict uit de jaren zestig als Badinter. Nu alleen nog wachten tot de dag aanbreekt dat daarvoor geen paginagrote interviews in de krant meer nodig zijn.

Een gedachte over “Moeder

  1. Opnieuw helemaal eens met ! Zeer terechte slotalinea, mijns inziens, d.i. op basis van persoonlijke ervaringen.

    Like

Reacties zijn gesloten.