Feit en fictie

Waarom staan er op de knip- en plaksites waar de boekhouders van de literatuur nieuwsberichten vergaren toch altijd van die onzinnige leugens? Dat men Chrétien Breukers niet geheel serieus kan nemen, is al langer duidelijk: de man loopt over van ressentiment en roept en tiert als hij maar weer eens compensatie zoekt voor wat me bijna niets anders lijkt te kúnnen zijn dan een minderwaardigheidscomplex dat hem al kwelt sinds minstens De Stoofsteeg en andere gedichten uit 1999. Als ik het me goed herinner, vond hij toen al alle andere dichters die wél bij de zogeheten ‘grote uitgeverijen’ verschenen uitermate verdacht. Nu was dat in Nijmegen niet ongewoon: zelfverklaarde tegenpool van het Amsterdamse establishment immers, met die altijd wat lastige erfenis van katholicisme en marxisme — enerzijds inderdaad een verademing (denk aan de richting die Parmentier in die jaren insloeg, en aan het literatuurfestival ‘De wintertuin’ in die jaren), anderzijds soms op het sektarische af. Maar bij Breukers voelde je de nijd van iemand die zelf besloten had dat wel niemand hem de moeite waard zou vinden. Dat leek me toen al wat overdreven, en De stoofsteeg mocht dan — met god weet welke voorgeschiedenis — (uiteindelijk?) niet bij een zogenaamd gerenommeerde uitgeverij verschenen zijn, het verscheen toch maar mooi bij Perdu, al sinds jaar en dag — laten we zeggen: de luis in de pels van de grachtengordel. Dat was bepaald geen schande, en de bundel zelf al evenmin.

Ieder zijn aberratie, al kun je je toch wat vragen stellen bij Breukers’ neiging om zijn klaarblijkelijk eigen tekortkomingen steeds maar te willen compenseren over de rug van anderen. En daarmee bedoel ik nu in eerste instantie die van mezelf. Breukers doet nu al een paar jaar pogingen om op zijn nieuwssite De contrabas mij zoveel als mogelijk te beschadigen. Ik weet niet precies waarom dat zo is. Het schijnt ook niet werkelijk te verhelpen te zijn. Misschien is het omdat ik een paar keer nul op rekest gaf toen hij na een aantal beledigingen aan mijn adres mij emails stuurde met het verzoek om op zijn site te reageren. Meestal antwoordde ik dat me dat de moeite niet waard leek, omdat het om ongecontroleerde, niet op discussie gerichte uithalen ging, van hemzelf of anderen. Misschien omdat hij moeite had met yang en daardoor niet alleen over het blad zelf continu de grootste onwaarheden verkondigde, maar ook de redacteuren persoonlijk meende te moeten viseren. Ik suggereerde hem ooit dat het misschien te maken had met het feit dat hij het blad niet las, en deed hem een abonnement aan de hand. Dat accepteerde hij (al betaalde hij nooit), maar het hielp niet echt tegen de suggestieve, niet op discussie maar op louter beschadigen gerichte uitbarstingen tegen het blad, tegen de redacteuren en tegen mij persoonlijk.

Zo kon het dan gebeuren dat ik geassocieerd werd met stalinisme en ander fraais — kwalificaties die waarschijnlijk in zijn eigen ogen onverminderd bedoeld waren om ‘discussie’ uit te lokken, maar die zo totaal niets met mij, mijn rol als redactielid binnen yang, of met dat blad zelf te maken hadden, dat erop reageren tamelijk zinloos was. Ze zijn alleen maar bedenkelijk. Gisteren, al begon dat eerder en elders, mocht ik dan weer iets lezen over De Reactor, de recensiesite die binnenkort haar eerste aflevering zal presenteren:
De Reactor: een politiek instrument, in handen van communicatiedeskundigen als Dirk van Bastelaere en cultuurbobo’s in spe als Marc Reugebrink, bedoeld om de gelden van allerlei fondsen in de juiste portemonnee terecht te laten komen.
Alweer zou ik hier vanwege het moedwillig snerende toontje nu kunnen zeggen: passons — niet de moeite waard om op in te gaan. Maar het is nu al minstens de tweede keer dat mijn naam in verband met De Reactor wordt genoemd (Dirk Leyman deed dat ook al eens, op zijn site en in De Morgen), en misschien moet ik daarom toch eens uitleggen hoe het wél zit.

Het idee voor die recensiesite is al een aantal jaren geleden ontstaan, toen een uitgever tegen mij en nog en andere yang-redacteur zei dat het eigenlijk te betreuren was dat er op de yang-site niet een meer weblog-achtig deel was waar meer aandacht werd geschonken aan recent verschenen literatuur. Over die opmerking is vervolgens binnen de yang-redactie gesproken, en naar aanleiding daarvan is het idee voor een recensiesite ontstaan. Die site was van meet af aan bedoeld als een meer klassieke literatuurbijlage, maar dan één waarop je nog wél recensies van duizend woorden of zelfs meer kon vinden. Die site was van meet af aan zeker níét bedoeld als een verlengstuk van yang, dat immers zijn eigen review-rubriek had. Ook stond voor ons vast dat de recensies op die site betaald moesten worden en geschreven dienden te worden door een zo breed mogelijk scala aan recensenten, van wie er velen inmiddels ontevreden waren bij de diverse dag- en weekbladen waarvoor zij schreven — juist vanwege de druk van de commercie, de inkrimping van de ruimte en de onmogelijkheid om nog aan serieuze literaire kritiek te doen. (Het is wat dat aangaat opmerkelijk om vast te stellen dat recensenten vroeger bij een blad als De leeswolf begonnen om vervolgens door te stoten naar de dagbladkritiek, terwijl je nu bij dat blad ziet hoe allerlei recensenten uit de dag- en weekbladkritiek in De leeswolf beginnen te schrijven: een blad waar nog wél ruimte is en dat wat mij betreft hét papieren recensieblad van dit moment is, al heeft het te weinig bekendheid en verspreiding). Het is vanuit die overwegingen dat we besloten een groot aantal recensenten aan te schrijven om het plan voor te leggen. Dat gebeurde in 2007. Het merendeel reageerde positief.

Daarna lag het project een tijdlang stil en werd pas medio 2008 weer opgepakt, maar niet door mij. Wel namens de redactie van, toen nog yang, en inmiddels ook namens die van DW B, Parmentier, de kringen rond Raster en die rond Nieuwzuid — alweer, zo zag ik in de correspondentie die wel mijn mailbox passeerde (als redactiesecretaris van yang kwam dat vanzelf ook bij mij terecht), met de uitdrukkelijke kanttekening dat de recensiesite niet een verlengstuk van een van deze tijdschriften zou zijn. Er is toen her en der vergaderd, maar hoe een en ander nu precies zijn hudige vorm heeft gekregen, hoe men tot de keuze van de huidige beheerder is gekomen, hoe de redactie van die site precies werkt, hoe het budget is samengesteld — ik heb geen idee. Ik was bij geen vergadering aanwezig, heb me met subsidieaanvragen niet bemoeid en heb me ook niet opgeworpen als woordvoerder of anderszins de indruk gewekt dat ik binnen De Reactor enige rol van betekenis speel. Wel ben ik bezig met een eerste stuk — een recensie over de nieuwe roman van Peter Terrin, mij gevraagd door Jeroen van Rooij.

Hoe komt Breukers nu precies bij Van Bastelaere? Die heeft er nooit iets mee te maken gehad (zoals hij overigens ook nooit direct betrokken is geweest bij de fusie tussen Nieuwzuid en yang omdat hij als redactielid van dat eerste blad nog maar een heel geringe rol speelde — dit terzijde). Ik schreef net al dat dit een iets andere achtergrond had: Facebook in dit geval. Daar publiceerde Jan Haerynck een interview dat hij met Thomas Claus had (de zoon van…) en dat eerder in De Standaard stond. ‘Thomas Claus heeft een uitgever voor zijn eerste boek. Romans zijn geen nieuws voor ze gepubliceerd worden, tenzij het de zoon van Hugo Claus is, die debuteert,’ zo opende dat interview, en ik reageerde daar op met de opm
erking dat hij nu net zoveel heisa moest gaan maken over schrijvers die geen beroemde vader hebben. In de gedachtewisseling die daarop volgde, liet ook Dirk van Bastelaere van zich horen, waarna Chrétien Breukers, ook op Facebook een man met een heel kort lontje, zijn gebruikelijke plasje kwam doen. Daar heetten Van Bastelaere en ik ineens ‘de Goethe en Schiller, of Schiller en Goethe (of Waldorf en Statler) van de Vlaamse literatuur, nu ja, Literatuur, of eigenlijk: Literatur’. Ik neem aan dat Breukers met dat Duitse woord op de hem gebruikelijke subtiele wijze Van Bastelaere en mijzelf tot vertegenwoordigers van de Gestapo of erger wilde maken — ik begrijp anders niet goed wat hij met dat aldus gespelde woord bedoelt. In Vlaanderen spelt met ‘literatuur’ nog steeds met twee u’s en zonder hoofdletter, maar misschien is dat in de Reaalstraat in Utrecht anders. Nog wat verderop in de discussie heetten Van Bastelaere en ik ineens populisten — wat me weer in tegenspraak lijkt met zijn eerdere, lang volgehouden karakterisering van mijn persoon als iemand die in het ‘moeilijke’, ‘stalinistische’ yang zat en als enige, maar dan ook beslist enige persoonlijk verantwoordelijk geacht moest worden voor de koers die dat blad voer.

Ik zou nog wat verder terug kunnen gaan, en nog eens de hysterie rond Hotel New Flandres te binnen kunnen brengen, toen ik het waagde om toch te betwijfelen dat de keuze van de bloemlezers voor enkel de Vlaamse poëzie per se betekende dat ze lid waren geworden van het Vlaams Belang — iets wat toen door de schuimbekkende actoren onmiddellijk werd gelezen als een volledige instemming met (enkel) Van Bastelaere (de rest van de samenstellers deed er blijkbaar niet toe) en met het Vlaams nationalisme. Ook in die kwestie blies Breukers natuurlijk een partijtje mee. Zodat in zijn getroubleerde geest Van Bastelaere en ik twee handen op een buik zijn. Dat dat niet zo is, dat ik grote vraagtekens heb bij veel van Van Bastelaere’s standpunten — ja, daarvoor moet je eerst weer eens goed lezen, recensies die ik schreef opzoeken, bijvoorbeeld, en toch ook minstens met iets op de proppen komen waaruit zou blijken dat er tussen ons innige banden bestaan.

Enfin, dit alles enkel en alleen om wat feiten te plaatsen tegenover de kwaadwilligheid waarmee Breukers suggestieve berichten de wereld in stuurt, die niet alleen hem, maar ook een nieuwssite op het internet onwaardig zijn: leugens, beledigingen, zelfs smaad. Passons.

Een gedachte over “Feit en fictie

  1. En zo is het maar net, Marc.
    Tjonge, dat je überhaupt nog de tijd neemt om een en ander RECHT te zetten.

    Like

Reacties zijn gesloten.