Gisterenavond in de Domzaal van De Vooruit in Gent (‘ik wil hier alleen binnen als ze ook een Slimzaal hebben’, mompelde Pol Hoste) werd het eerste nummer van het nieuwe (fusie-)tijdschrift nY boven het doopvont gehouden. Ik had een halve middag doorgebracht op mijn tamelijk ontoegankelijke zolder om recente en minder recente nummers van yang tevoorschijn te halen, en vulde daarmee een vervolgens natuurlijk totaal ontilbaar geworden reiskoffer. Die had wieltjes, maar weer niet van dien aard dat ik daarmee gemakkelijk over het Gents plaveisel rijden kon (al moeten die wielen nog uitgevonden worden: die waarmee je wél makkelijk over Gents plaveisel rijdt). Het in en uit de auto tillen van het gevaarte hield een zeker gezondheidsrisico in, en in de parkeergarage onder ’t Zuid reed ik, allengs wanhopiger, met de koffer heen en weer, omdat ik aanvankelijk de goed verstopte lift niet vond en vreesde dat ik, geketend aan 44 jaar Gentse tijdschriftgeschiedenis, in de catacomben de avond zou moeten doorbrengen. Met het gevaarte de trap op was uitgesloten. ‘Hier heb ik niet voor getekend,’ mopperde ik toen ik uiteindelijk zwetend bij De Vooruit aankwam, om daar te ontdekken dat de Domzaal op de derde verdieping lag. Gelukkig was er daar een goed zichtbare lift.
Er was uiteindelijk ongeveer vijftig man aanwezig, schat ik. Matthijs de Ridder was spreekstalmeester, en hij begon met het stuk dat Dirk Leyman gisteren in De Morgen over nY schreef. Ik had die dag de tijd nog niet gehad om in de krant te kijken, maar werd gebeld door iemand van de redactie die me er op wees. Ik begreep zijn verontwaardiging wel (zoals gewoonlijk in dit soort stukken stelt de journalist in kwestie dat een blad als nY voor de marge kiest, terwijl een dergelijk blad juist in en door die bewering in de eerste plaats gemarginaliseerd wórdt), maar kon niet anders dan vaststellen dat De Morgen een halve pagina aan nY had besteed. Dat is veel meer dan vooraf verwacht kon worden. Ja, dat het om ‘loden ernst’ zou gaan, zoals Leyman stelde, is een kwestie van projectie op basis van vooroordelen zoals je die nu eenmaal kunt verwachten. Maar voor een blad dat zijn naam onder andere ent op een scene uit Monty Python and the Holy Grail en dat aan de yang-kant, naast alle onbetwistbare sérieux (maar wat is daar toch mis mee?) ook een zekere picareske traditie heeft — voor een dergelijk blad is het pejoratief gebruikte adjectief ‘loden’ toch wat onheus.
Hoe dan ook, MdR gebruikte het artikel als opstapje naar een drietal voordrachten, door Stefan Hertmans — de eerste in de rij — treffend omschreven als ‘opa vertelt’. Wat in zijn bijdrage vooral opviel, dat was dat eind jaren tachtig, toen hij in de redactie van yang zat (in een redactie die als één van de eersten weg stuurde van het pad van het ‘nieuw realisme’ dat sinds de oprichting in 1963 de leidraad van het tijdschrift was geweest), de bekommernissen eigenlijk dezelfde waren als die van vele redacties daarna, of het daarbij nu om de ethisch-postmodernisten van de lichting Van Bastelaere, Spinoy ging, of om het ‘mimesis’-project dat eind jaren negentig door onder meer Buelens, Bultinck en Joostens op de agenda werd geplaatst. Steeds blijkt de relatie tussen literatuur en maatschappij een bepalende factor te zijn geweest — met daarmee onlosmakelijk verbonden: de weerzin tegen de autonomisering van de literatuur, die haar reduceerde tot het gevaarloos, ge-ontideologiseerd amusement dat zij nu aleen nog maar is (en waartegen nY zich in haar mission statement nog maar eens verzet). ‘De strijd om het middenveld’, noemde Hertmans dat gisterenavond, en het is natuurlijk ironisch te moeten vaststellen (om het niet meteen cynisch te noemen) dat de poging om met literatuur een rol te blijven spelen in het maatschappelijk debat, juist in dat middenveld telkens maar weer ‘elitair’ wordt genoemd. De door literatuur aangebrachte nuances, bedenkingen en wat dies meer zij, vertegenwoordigen niet De Juiste Opvatting.
Dat maakt dat het maken van een tijdschrift zo vaak zo vergeefs lijkt te zijn. De vraag voor wie men het eigenlijk doet stelt iedere zichzelf respecterende redactie zich van tijd tot tijd — en de antwoorden kunnen variëren van ‘men doet het vooral voor zichzelf’ (dixit oud-redacteur Jürgen Pieters) tot ‘omdat iemand het moet doen’ — er met andere worden een haast existentieel te noemen gevoel bestaat van de noodzakelijkheid van het soort reflectie waarvoor literaire tijdschriften de ruimte bieden. De kranten doen dat allang niet meer. De intellectueel is uit de publieke ruimte verdreven ten gunste van het haastwerk van journalisten die de tijd niet meer krijgen om zich in wat dan ook maar te verdiepen (zie: Nick Davies, Flat Earth News) — maar wier invloed intussen immens is. Men houdt met andere woorden (vanuit een in se morele overtuiging) vast aan de noodzaak van iets waarmee ‘de rest van de wereld’ allang achteloos heeft afgerekend.
Erik Spinoy noemde dat ‘doodsdrift’ — en hij heeft niet eens ongelijk. Zijn bijdrage klonk wat vermoeid, vond ik, misschien omdat hij ook aandacht besteedde aan de ontstaansgeschiedenis van freespace Nieuwzuid en zo te spreken kwam over de affaires en toestandjes waarmee het maken van tijdschriften ook vaak gepaard gaat. De felheid van de discussies binnen de yang-redactie zoals ik die heb meegemaakt, de vaak ellenlange maildiscussies die daar nog bij kwamen (Bert Bultinck, iemand met wie het goed bekvechten is, refereerde daar nog aan), heb ik zelf altijd als heel vruchtbaar ervaren, maar leidden niet tot schisma’s, bloeddorst, scheidingen en wat dies meer zij. Dat is in het verleden wel anders geweest, en er komt een tijd dat je daar het nut niet meer zo van inziet. En zoals Spinoy bij een eerdere gelegenheid eens tegen me zei: hij maakte nu toch al heel lang tijdschriften, en, zoals hij dan gisterenavond weer zei: dat gaat niet zelden ten koste van je eigen werk.
Bert B. refereerde in zijn bijdrage aan de periode waarin aanvankelijk nog Jürgen Pieters, een korte tijd Jeroen Overstijns, daarna Geert Buelens (over wie hij verder niets ging zeggen: die kreeg tegenwoordig al prijzen genoeg, grijnsde hij), Inge Arteel, Piet Joostens, hijzelf en wat later: Daniël Rovers, Sascha Bru en ik van de redactie deel uitmaakten. Het ‘mimesis’-idee zoals dat binnen het toenmalige yang ontstond, bleek wonderwel aan te sluiten bij wat ik in de essaybundel De inwijkeling aan de orde had proberen te stellen, al was de werkelijke reden voor mijn toetreding van meer huishoudelijke aard: de toenmalige redactiese
cretaris Tom Van de Voorde had vrij onverwacht aangekondigd er mee op te willen houden. Ik bood mijzelf aan. En belandde vervolgens ook in de redactie.
Na B. las eerst Jeroen Theunissen voor uit zijn volgende week zaterdag te verschijnen bundel Het zit zo, en daarna was het woord aan Piet Joostens, die de ‘mission statement’ van nY voorlas — en na alles wat er gezegd was, kwam in dat statement de nadruk als vanzelf te liggen op de continuïteit. Als was het steeds meer van hetzelfde. Toch is dat niet zo. Wat de verschillende redacties uit de afgelopen 20 jaar van elkaar scheidt, is de samenstelling ervan, de persoonlijke inzet van een Stefan Hertmans, een Hans Vandevoorde, een Jürgen Pieters, een Geert Buelens of Bert Bultinck en de daaruit voortkomende dynamiek: de tegenstellingen, de overeenstemming, de energie. Ik denk dat de verjonging die nu in de redactie is ingezet, met Joostens als overgangsfiguur, uiteindelijk weer tot nieuwe vergezichten zal leiden — zelfs al zou men over twintig jaar vaststellen dat er ook in die periode steeds om hetzelfde gestreden is.
Waarna ik mijn hutkoffer weer kon inpakken, iets lichter geworden nu, zij het dat de afname in gewicht teniet werd gedaan door de vanwege alcoholgebruik ingetreden spierverslapping. Men wordt uiteindelijk voor alles te oud, voor de redactie, voor het secretariaat. Misschien ook omdat men in het steeds maar weer willen verleggen en vervolgens ook verleggen van grenzen op een zeker moment op de grens stuit die men niet meer over wil (of kan) gaan?
Wat is er mis met lood?
‘”Blei ist der Stoff der Melancholiker und Alchemisten … Und Melancholie wurde in der Renaissance gleichgesetzt mit Künstlertum”, erklärte Kiefer einmal in einem Interview. ‘
http://www.goethe.de/kue/bku/thm/de211052.htm
Wees trots, zou ik zeggen.
LikeLike
Natuurlijk, Lucas, maar we leven nu eenmaal in een context waarbinnen de woordcombinatie ‘loden ernst’ vooral is bedoeld als dodelijke afrader — niet als een referentie aan alchemisten en melancholici. Ik schreef al (vragenderwijs) dat er mij niets mis lijkt met ernst, maar men moet er nu eenmaal rekening mee houden dat ernst de angst opwekt van hen die zichzelf (meestal ten onrechte) veel te serieus nemen.
LikeLike
Ja, Marc, maar dat weet ik toch ook wel? Ik trachtte enkel op ironische wijze bitter ernstig zijn. Ach, het komt nog allemaal goed.
LikeLike