Atheïsme

Merkwaardige opmerking vandaag in De Morgen: in een interview van Bert Bultinck met Rachida Lamrabet en Nadia Dala zegt de laatste: ‘Tegenwoordig is het atheïsme de nieuwe religie van het Westen. En het is een zeer intolerante religie.’ Ze heeft kort daarvoor een onderscheid proberen te maken tussen ‘het instituut en het geloof an sich’. Ik neem aan dat ze dat ‘atheïsme als religie’ dan schaart onder ‘het geloof an sich’, want van werkelijk atheïstische instituties vergelijkbaar met wat kerk of moskee voor het christelijke geloof of de islam an sich zijn, is bij het atheïsme geen sprake.

Dat er hier flink met de eierklutser begrippen en concepten door elkaar worden gehaald op een manier die nu niet meteen bevorderlijk is voor welke uitwisseling van gedachten dan ook maar, is evident. En dat atheïsme ‘nieuw’ noemen, geeft blijk van verregaande onbekendheid met de (westerse) geschiedenis van de moderniteit. Waar het Dala waarschijnlijk om te doen is, is de omkering: het is het geloof (‘an sich’) dat hier de tolerante rol krijgt toebedeeld, terwijl het atheïsme de rol van grote onderdrukker wordt toegeschreven. De religieuzen zijn het slachtoffer van de secularisering — om niet te zeggen: de martelaren van hun geloof.

Zoiets kan men alleen zo formuleren wanneer men zelf nog geheel ingebakerd is door een welbepaalde religie — waarvan in alle gevallen ‘het geloof an sich’ een afsplitsing zal zijn. De verschillen tussen bijvoorbeeld katholieken en protestanten liggen niet in dat ‘geloof an sich’, maar in wat de instituties als beleving van dat geloof met de paplepel ingeven, danwel voorschrijven; datzelfde geldt voor het verschil tussen een gelovige die Nederlands Hervormd is en een die tot de Gereformeerde Kerk behoort (voor zover dat verschil op institutioneel niveau in Nederland nu nog bestaat). Dat heeft elkaar in verschillende gradaties al meermalen naar het leven gestaan, om over de eeuwenoude controverse tussen islam en christendom maar helemaal te zwijgen. Zelfs een atheïst als ik, opgegroeid in een land dat al zeker sinds de Synode van Dordrecht (1618-1619) en de Statenvertaling van de bijbel in 1637 in taal en gebruiken zoiets als een eigen identiteit heeft ontwikkeld (hoe onmogelijk het ook dan blijft daar in zijn algemeenheid iets zinnigs over te zeggen) — zelfs een atheïst als ik beleeft zijn eigen seculariteit anders dan een atheïst die opgroeide in, laten we zeggen, de bloemekeswijk in Gent. Als het moet gaan over intolerantie dan acht ik een Hollandse godloochenaar in zijn loochening nog altijd wat strenger (zal ik zeggen: ‘rechter’?) in de leer dan een Vlaming die zijn kloten vaagt aan den Heere. Die laatste doet dat toch altijd met een, voor iemand van boven de Moerdijk, wat al te vage katholieke wazigheid — als iemand voor wie het niet bestaan van god en goden nu niet onmiddellijk een halszaak is (helden van het Vlaamse verzet tegen de kerk niet te na gesproken, uiteraard).

Ik wil zeker niet zo ver gaan als wijlen de heer Fortuyn, die de islam ‘achterlijk’ noemde — een uitspraak die alleen enig gewicht kan krijgen als men ook bereid is het christendom als iets volkomen achterlijks voor te stellen, en laten we de andere wereldreligies er dan ook meteen bij doen (die moed had deze relnicht niet). Ik begrijp dat men in religieuze kringen ‘atheïsme’ gelijkstelt met een bepaalde, extreme vorm van ‘nihilisme’ — maar ik vind de bijbel en andere boeken die onze oorsprong en ons einde op een andere manier vertellen dan de wetenschap dat doet, bepaald geen achterlijke boeken, althans voor zover ze niet louter in instrumentele zin worden beschouwd. (Dat is wat ik op de nieuwe bijbelvertaling tegen heb: dat het verhevene dat in de bijbel aan de orde komt, het extreme, het duistere ook, alles wat van de eerste Statenvertaling een literair werk zonder weerga maakte, zo is teruggebracht tot de banaliteit van het alledaagse taalgebruik, dat het geschrevene alleen nog kan dienen voor de kleine, ‘heldere’ waarheden waaraan we ons zouden moeten houden). De moderniteit is een worsteling met het metafysisch surplus dat zelfs de grootste agnost blijft achtervolgen, omdat het inherent is aan de condition humaine. Een postmodernist als Lyotard bleef bij alle negaties toch steeds pleiten voor de gerichtheid op het ongrijpbare, op dat wat bijvoorbeeld de bijbel in een oudere vertaling voor mij nog steeds eerder evoceert dan afdekt, op dat wat ook literatuur van oudsher tracht bloot te leggen en waarvoor in onze burgerlijk genoemde samenleving nooit enige andere plaats werd ingeruimd dan die van de kunst (en zelfs dat tegenwoordig niet meer).

Zo bezien is wat Dala ‘atheïstisch’ noemt misschien eerder de westerse burgerlijke samenleving, waarbinnen de institutie religie zelf altijd is gebruikt om de orde te bestendigen, zo niet als institutie aan de basis ervan lag. Het is een samenleving waaruit het duistere, het hoge, het onzegbare, het menselijk tekort altijd zorgvuldig is geweerd of juist in geïnstitutionaliseerde vorm, als religie, werd gereguleerd en feitelijk onderdrukt. Het is een samenleving waarin secularisering als vanzelf de misschien enige vorm aannam die zij kon krijgen: die van het laisser-faire van marktmechanismen. Wie dat laatste een nieuwe religie wil noemen, spreekt nog steeds in metaforen, maar zegt in ieder geval iets wat ik kan begrijpen.

Ik stel hier het religieuze natuurlijk nogal gelijk aan het literaire, en de (maatschappelijke) relevantie van literatuur voor een samenleving — juist voor een geseculariseeerde samenleving als de onze — is dan ook dat ze de verhalen vertelt die ons zowel bewust maken van onze menselijke conditie als (misschien) verzoenen met de absolute onvermijdelijkheid van het tekort. Ze toont een deel van de werkelijkheid waaraan de wetenschap niet kan raken (die de grootste claim heeft op wat onze werkelijkheid heet, maar die op het vlak van de ervaringswerkelijkheid toch minder in de melk te brokken heeft), en waarmee de politiek niet uit de voeten kan (hoezeer politici zelf er ook door worden geleid en gestuurd). Ze herleidt de in zekere zin noodzakelijke abstracties (zonder een zekere vorm van abstrahering van het particuliere in het algemene is er geen samenleving mogelijk) weer tot het persoonlijke en is zo, in inderdaad haast bijbelse zin, een herinnering aan onze grandeur en onze misère.

Zo bezien zou het wel eens zo kunnen zijn dat men voor de werkelijke beleving van het religieuze eerst atheïst moet zijn. Intolerantie begint daar waar dat religieuze wordt geweerd — en dat is, ironisch genoeg, vooral binnen de instituties die dat religieuze zeggen te vertegenwoordigen. De daaruit afgeleide eigen beleving, het ‘geloof an sich’, staat zo bezien helemaal niet tegenover dat atheïsme, maar ernaast.

3 gedachten over “Atheïsme

  1. ‘Wijlen de heer Fortuyn’ – wat een rare manier van zeggen, alsof je bang bent door zijn naam te worden besmet., Bedoel je Pim Fortuyn, die hier te lande een herwaardering van waarden op gang bracht, een leider en vernieuwer die door schofterig links tuig lafhartig werd omgelegd? Welnu, die heeft nooit beweerd dat de islam achterlijk is: hij had het over de islamitische cultuur. En daarin wil ik hem althans volgen. Jij niet? Mutatis mutandis is de christelijke cultuur dat – vanuit mijn christelijk culturele perspectief natuurlijk – niet.

    Ach jezus, en drie regels later schrijf je nog relnicht ook. Was je erop uit jezelf in dit stuk te diskwalificeren, Marc? Of bedoel je met dat woord een sjibolet te bezigen, als groet aan je geloofsgenoten?

    Like

  2. Het is opvallend dat een normale, beleefde, zij het misschien naar Hollandse begrippen daardoor inmiddels ongewoon geworden zegswijze als ‘wijlen de heer Fortuyn’ zulke sterke reacties uitlokt. Ik neem aan dat als ik nu aan je zou refereren als de heer Cornets de Groot zulks onmiddellijk een belediging is? Dat ik het natuurlijk niet doe, heeft alles te maken met het feit dat wij elkaar min of meer kennen, zodat de formele aanspreekvorm inderdaad wat overdreven zou zijn. Maar toch…
    Dan: islamitische cultuur / islam — o pardon, ja, ik neem onmiddellijk aan dat iedereen toentertijd dat fijnzinnige onderscheid maakte, niet? Vooral zijn zo fijnzinnige aanhang, die vanaf zijn voortijdige dood haar uiterste best deed elke uitspraak, ook de banale en pesterige, de status van bijbeltekst te geven. Dat Fortuyn een ‘herwaardering van waarden’ in Nederland op gang gebracht zou hebben, lijkt me nog steeds veel te veel eer. Politiek gesproken had Fortuyn voor ‘de puinhopen van paars’ niets anders in de aanbieding dan een neoliberaal beleid dat in velerlei opzichten de door paars ingezette lijn verder zette. Dat hij het sprookje van de multiculturele samenleving doorgeprikt heeft, zou je een verdienste kunnen noemen, maar iedereen die toentertijd een beetje oplette had dat al veel langer in de gaten. Ik herinner nog eens aan voorstellen van links tuig als Marijnissen, die al jaren voordien waarschuwde voor ghettovorming en die voor een spreiding van allochtonen was — hij werd destijds bijna gelyncht door keurig links, rechts en midden.
    Nee, Fortuyn was inderdaad weinig meer dan een relnicht, iemand die precies wist waar de (de immers altijd onschuldige) media op wachtten — en daarbij maakte hij expliciet en dankbaar gebruik van zijn eigen homoseksualiteit (vandaar dat hij niet een relschopper, maar wel degelijk een relnicht was; ik ben overigens verbaasd over de negatieve connotaties die je bij dat woord hebt). Hij stond voor weinig meer dan zijn eigen gelijk, populistisch geformuleerd en refererend aan de onderbuik van velen — degenen met wie hij vervolgens voor geen goud in hetzelfde hokje gestopt wilde worden. Na zijn uitspraak over de islam (of de islamitische cultuur) werd hij van racisme beschuldigd. Ik zie hem nog reageren: ‘Ik? Een racist?’ Het was inderdaad te belachelijk voor woorden. Niet alleen neukte hij met groot plezier Marokkaanse jongens, maar ook had hij voor zoiets banaals als racisme te veel cultuur. Zijn aanhang niet. Zo’n uitspraak over de islam bewijst hoogstens dat hij een intellectueel was, dat hij als zodanig graag, en met succes, de sater uithing. Intellectuelen zijn als politici vaak erg gevaarlijk; ze rekenen op een nuance die in het politieke bedrijf niet bestaat.
    Enfin, Rutger, zoek mijn opniebijdrage van 15 mei 2002 in De Morgen nog eens op. ‘Pimpelpaars’ heette die geloof ik. Ik heb er nog steeds weinig aan toe te voegen en voel niet de behoefte er ook maar iets aan af te doen.

    Like

  3. Marc,
    Ik zal proberen er niet al te veel woorden meer aan vuil te maken. Ik wil er alleen op wijzen dat je de man niet met zijn aanhang moet verwarren. Het gaat immers niet zozeer om een aanhang – want die kruipt even gemakkelijk weer terug in zijn schulp dan wel in de reet – om in stijl te blijven – van andere voorhanden populisten, onder wie jouw Marijnissen – maar om een serie voorwaarden die zoiets als fascisme mogelijk maken: en daar is niet Fortuyn voor verantwoordelijk, maar de politieke configuratie van het betreffende moment, die zijn eigen antagonisten schept. Als je de weinig subtiele referenties in mijn laatste twee posts op mijn weblog ter harte neemt, weet je dat ik die beweging heus in het vizier heb, zoals ook Fortuyn, die bereid was de verantwoordelijkheid ervoor te dragen, toen Kok cs. zich veeleer om hun plaats in de geschiedenis bekommerden.

    Wat die herwaarding van waarden betreft: natuurlijk had iedereen het sprookje van de multiculturele samenleving kunnen doorprikken. Maar was Gandhi soms de eerste om het onrecht, de Indiërs aangedaan, aan den lijve te ervaren? Waarom maakte het voorbereidende werk van links tuig als Marijnissen en rechts tuig als Bolkestein voordien geen indruk? Was het omdat Fortuyn het linkse adagium ‘het persoonlijke is politiek’ overtuigender dan hen over het voetlicht kreeg? Omdat hij met zijn persoonlijkheid garant stond voor wat hij zei? Dat zou jou als Forum-adept toch moeten aanspreken.

    Maar doet het dat niet, dan wil ik je het volgende nog vragen. Dat van die Marokkaanse jongens, die hij ‘neukte’: was jij daar bij? Zo ja: hoe was het? Zo nee: hoe kom je dan aan die informatie? Van Fortuyn zelf soms? Maar vertel me dan: welke andere politicus ken jij die bereid is dergelijke confidenties te doen? Hebben ze niet allemaal gerookt, alleen nooit geïnhaleerd?

    Fortuyn, hoewel hij zich graag professor noemde, was geen intellectueel – niet althans van het type Bolkestein, Scheffer, of Dick Pels, die een afgewogen studie over hem schreef, – maar een politicus die zijn hele hebben en houden, hoe gênant ook voor het weldenkende deel van de bevolking, inzette omdat hij wist dat het daarzonder niet zou gaan – en dat is iets waar elke schrijver, zoals je zult beamen, hem in zal bijvallen. Hij had zonder meer een ambitie, en ook daarin verschilde hij niet van jou of van mij, al lag die van hem dan op een ander vlak. Maar hij zocht geen bevestiging van een ‘gelijk’ zoals je stelt, of van om het even welke ideologie, – zomin trouwens als de 68’ers waar je het zo vaak over hebt, iets anders voor ogen stond dan zichzelf op de kaart te zetten: zij kapitaliseerden evengoed op de waan van de dag, en hielden er een carrière of op zijn minst een reputatie aan over. Maar ja, zij ‘neukten’ geen ‘Marokkaanse jongens’ en konden op grond van die interraciale sodomie dus niet door een hedendaagse intellectueel worden gediskwalificeerd.

    Like

Reacties zijn gesloten.