Publiek

screenshot_41

Natuurlijk leeft een krant voor een deel van georganiseerde tegenstellingen. In De Standaard is men een reeksje begonnen dat ‘De ontdekking van de lezer’ heet, dit in het kader van de boekenbeurs in Antwerpen, die vanavond… eh… ‘voorgeopend’ wordt. Op basis van een stuk dat ik eerder schreef over de prachtige grap die Yves Petry ooit uithaalde met de Karel Schurmanprijs, vroeg De Standaard mij mijn rol op te nemen als tegenstander van het fenomeen van de publieksprijs. Mijn mogelijke ‘tegenstander’ zou misschien wel Daniël Dullers van de Gouden Uil zijn. Want die had als marketingdirecteur van Standaard Boekhandel natuurlijk zíjn rol te spelen als voorvechter van het fenomeen in kwestie. Maar blijkbaar liet hij het afweten. In zijn plaats verdedigde Marc Verstappen, directeur van Villanella (organisator van De Nachten, De Gouden Uil en De Inktaap) de publieksprijs.

Ik had er kortweg dit over geschreven:

Het lijkt het toppunt van democratie, zo’n publieksprijs, maar wat wordt er eigenlijk bekroond? In het beste geval de selectie van een jury die op basis van haar eigen vooronderstellingen een aantal werken nomineerde, zoals bij De Gouden Uil. Aan de daadwerkelijke keuze van het publiek gaat dan al een keuze vooraf die meestal bij de bekendmaking van de publieksprijs zorgvuldig wordt verzwegen. De vox populi is dan slechts de megafoon van wat een select gezelschap op voorhand heeft beslist. Erg is dat niet, maar de beeldvorming rond zo’n prijs (‘de mening van het publiek’ ) is dan op zijn minst misleidend.


Vaak is er bij publieksprijzen geen jury te ontwaren en worden we geconfronteerd met een lijstje dat is opgesteld door nobele onbekenden die het goed met ons en met de literatuur zouden menen. In die lijstjes gaat het meestal om de usual suspects: om de bekende (goedverkopende) namen die voor de zoveelste keer worden gerecycleerd. Dat is bijna het tegendeel van de democratie die door publieksprijzen gewaarborgd zou zijn. De keuze voor steeds dezelfde ‘grote’ namen leidt uiteindelijk tot een ontoelaatbare verschraling waarmee alleen het kortetermijndenken van marktfundamentalisten in het boekbedrijf gediend is en die een werkelijke vrije keuze onmogelijk maakt.

Literatuur is kunst en zoals voor alle kunst geldt: een zekere kundigheid is daarvoor noodzakelijk. Geheel ten onrechte en met alle verdachtmakingen van dien noemt men dat ‘elitair’, maar in feite gaat het om weloverwogen, op basis van leeservaring en smaakontwikkeling van de juryleden gebaseerde opvattingen, die idealiter altijd aanspreekbaar zijn op de door hun gehanteerde vooronderstellingen bij de toekenning van kwaliteit aan dit of dat boek. Bij de Koningin Elisabethwedstrijd zit er in de jury ook niemand die het qua smaak nooit verder bracht dan André Rieux (of dat vergelijkenderwijs voor de nieuw samengestelde jury van De Gouden Uil het komende jaar ook nog zo is, durf ik niet te voorspellen).

De ook in de pers veelgehoorde bewering dat kennis van zaken elitair is, biedt een sombere kijk op het democratisch gehalte van onze samenleving. Wanneer dat ook nog eens wordt weggepoetst met publieksprijzen die in werkelijkheid de agenda van managers vertolken, die zich noch ethisch, noch esthetisch verantwoorden of verantwoordelijk achten, moeten we misschien toch eens gaan nadenken — met z’n allen.

Verstappen geeft in zijn bijdrage (niet zelf geschreven, maar neerslag van een interviewtje, zo blijkt uit alles) aan het slot — waarschijnlijk door de interviewster geconfronteerd met delen van mijn tekstje — toe dat ‘het publiek niet helemaal vrij’ is bij de meeste publieksprijzen, en dat bij De Gouden Uil de jury ‘een handje helpt’ door een preselectie te maken. ‘Maar,’ vervolgt hij, ‘blijkbaar doen we [we? Verstappen zit toch niet in die jury?] dat op een geloofwaardige manier: jaarlijks stemmen er zo’n tienduizend lezers op een boek uit die shortlist.’ Chapeau, maar dit bevestigt alleen maar wat ik beweer. Het wat paternalistische ‘handje helpen’ staat in schril contrast met de suggestie over de geloofwaardigheid — alsof er ook maar een mogelijkheid zou zijn dat mensen aan zo’n publieksprijs niet mee zouden doen op grond van het feit dat zij de preselectie niet de moeite waard vinden. Niemand heeft een zodanig overzicht dat hij of zij tot een dergelijke vaststelling zou kunnen komen. Mensen vinden het waarschijnlijk leuk om mee te doen aan zo’n publieksprijs, maar met de geloofwaardigheid van de preselectie heeft dat niets te maken.

69645

Toegeven dat ‘het publiek niet helemaal vrij is’ zet ook andere opmerkingen in Verstappens bijdrage op losse schroeven. Zo noemt hij het verrassend dat Peter Verhelsts Memoires van een luipaard ooit (in 2002) de publieksprijs won, omdat Verhelst toen — ‘vriendelijk uitgedrukt’, zegt Verstappen — ‘nog niet meer dan een cultschrijver was.’ Dat is natuurlijk onzin: Verhelst had twee jaar daarvoor De Gouden Uil gewonnen met Tongkat, een feit dat hem enorm opstuwde in de vaart der volkeren, zodat je je serieus kunt afvragen of hij in 2002 nog wel zo’n ‘cultschrijver’ was (of een ‘cultschrijver’ per se minder publiek trekt, vraag ik me overigens af). In ieder geval is hij sinds die Gouden Uil binnen, zeker de Vlaamse literatuur een vaste waarde. En wie zaten er in 2000 in de jury, wie in 2002? Jury’s werden toen nog niet meteen na gedane arbeid weggestuurd, maar bleven meestal een aantal jaren zitten (Anna Luyten was van 2000 tot 2006 voorzitster, bijvoorbeeld). Mogelijk dat zij die Tongkat bekroonden ook Memoires van een luipaard meer dan de moeite waard vonden. Zoiets is niet verrassend, maar logisch en consistent.

Hoe je het ook wendt of keert: een publieksprijs is altijd een schijnvertoning. De enige prijs die in dit opzicht niet schijnheilig schermt met democratie maar onomwonden haar commerciële vooronderstellingen prijsgeeft, is (of was) Het Gouden Ezelsoor — een prijs voor het best-verkopende debuut*. Daar kwam volgens mij geen ‘preselectie’ aan te pas, daarbij golden alleen kassabonnetjes. Dat neemt natuurlijk het plezier van het wedstrijdelement weg, maar in ieder geval rekent het af met de in zekere zin bedenkelijke suggestie dat het het publiek is dat vrij kiest. Die vrijheid is hier een ander woord voor gebondenheid, zoals de Deutsche Demokratische Republik natuurlijk niet democratisch was en er onder die benaming het tegendeel schuilging. Een prijs voor het best verkopende boek rekent ook af met de al even schijnheilige suggestie dat het om literaire kwaliteit gaat. Die kun je alleen toekennen op grond van bepaalde vooronderstellingen over wat goede literatuur is, vooronderstellingen die zelf weer verbonden zijn met de geschiedenis van de literatuur en de daarbinnen figerende opvattingen.

_________________
*)= Een andere, bedenk ik me nu, was de publieksprijs van Rottend staal en De Contrabas, een initiatief dat strandde ‘omdat enkele dichters en kiezers voor te veel overlast zorgden. Die overlast – stemfraudepogingen, handelen tegen de geest van de verkiezing in, dreigementen – kostte ons in januari 2005 en januari 2006 veel tijd en energie. We hebben geen zin om voor de derde maal als politieagent te moeten optreden’, aldus de organisatoren — wat op zijn minst de suggestie wekt dat het publiek én de deelnemers het
niet zonder enige vorm van bevoogding kunnen stellen. Maar het uitstekende aan die publieksprijs was de uitputtende lijst van deelnemers — een lijst bundels die vaak het aantal voor de VSB Poëzieprijs ingestuurde bundels nog overtrof.