Het zou me niet meer mogen verbazen: de verslaving van de meesten aan het overbekende. Hier in Vlaanderen heerst de overtuiging dat Hollanders vrekkig zijn, en die overtuiging werd vroeger onder meer bevestigd door de gewoonte die Nederlanders hadden om op vakantie zakken aardappels, ingeblikt vlees en blikken groenten mee te zeulen naar het oord van bestemming. Met zuinigheid had dat echter minder van doen dan met het verregaande onvermogen om zich aan het werkelijk andere aan te passen — op het gebied van voedsel samen te vatten als: ‘huu, die olijfolie…’, waarbij dan met de hand vage bewegingen ter hoogte van de buikstreek werden gemaakt. Inmiddels is de pizza, zijn olijfolie en courgette in omgekeerde richting de grens overgestoken en hebben derhalve veel van hun vreemdheid verloren. Ik denk niet dat er nu nog veel (desalniettemin overbeladen) caravans zijn die volgestouwd zijn met inheems, Hollands voedsel.
Maar aan het onvermogen om zich werkelijk te verplaatsen doet dat niet veel af. Jaren geleden schreef de Nederlandse Portugees Rentes de Carvalho nog in zijn veelgekochte boek over Portugal dat Hollandse dames er rekening mee moesten houden dat de plaatselijke bevolking van Portugal niet echt zat te wachten op de monokini, en derhalve in de pronte ontbloting van borsten niet onmiddellijk een teken van emancipatie en dus beschaving zag. En er is zoiets als de all-in-formule op hete, tropische eilanden ver, ver weg, waarbij toeristen het resort waar ze verblijven nooit verlaten — een soort luxueuze versie van Center Parks, zo stel ik me voor, waar ‘alles is’.
Op de boekenbeurs zie je hetzelfde gedrag. Onbegrijpelijk dat bij een dergelijke diversiteit aan titels, genres en wat dies meer zij, de meeste mensen in elk van de ‘niches’, zoals dat tegenwoordig schijnt te moeten heten*, telkens weer het overbekende, het tot vervelens toe herhaalde, het al overal tot in den treure uitvergrote en duizendmaal geëchode kiezen boven wat zo’n boekenbeurs eventueel aan nieuwigheden te bieden heeft. Of nee, misschien is dat niet zo onbegrijpelijk als je weet dat de media als enige doorgeefluik dat nog enige orde in de chaos lijkt te scheppen (en daarmee onherroepelijk een hiërarchie aanbrengt), zelf steeds weer afvliegen op het overbekende. Paul d’Hoore is tegenwoordig iedere avond op het journaal; reden om ook op de boekenbeurs met een camera op hem af te gaan. Aspe kent iedereen, dus laten we hem vooral voor de lens halen. Het blijft wonderlijk hoe ‘het nieuws’ altijd met het oude op de proppen komt, en hoe als het om cultuur gaat vooral datgene het nieuws haalt wat het vooral niet is.
© Bert, de 16-jarige Boekenbeursfotograaf.
Ja, ik geef toe, ik heb zelf alweer een middag voor Jan Joker als signerend auteur op de boekenbeurs gezeten — mij troostend met de gedachte dat Rudi Vranckx die middag maar twee boekjes meer signeerde dan ik. Niet dat ik me daar niet op instel, maar halverwege de ‘signeersessie’ bekruipt je toch het gevoel dat je thuis had kunnen zitten werken in plaats van een Aanwezige Auteur te zijn die ook nog eens veel van het langstrekkend publiek een soort schuldgevoel geeft, zo meende ik te kunnen opmaken. Velen lopen op die typische stuurs-Vlaamse wijze langs de tafeltjes: ze kijken vooral en zeer nadrukkelijk níet. Anderen die wat argelozer zo’n gang met signerende auteurs zijn ingeslagen, kijken beschaamd naar hun tenen zodra ze je in het oog krijgen. En als na een uurtje de ballorigheid in mij weer eens de overhand krijgt en ik alle mensen begin aan te spreken die ook maar een half oog op mijn boekje hebben laten vallen, blijkt helemaal in welk lastig parket ze zich bevinden. Schuld schuld schuld. Want vaak zijn ze wel op weg om Goedele’s grote vagina boek, of hoe heet het, door de schrijfster te laten signeren, en zo’n ‘echte’ schrijver lijkt simpelweg door zijn aanwezigheid het besef aan te brengen dat zoiets misschien toch lichtjes banaal is (al zie ik niet goed waarom; een boek over vagina’s lijkt mij aan heel veel wezenlijks in het leven tegemoet te komen).
Schrijvers en schuld. Het zal iets te maken hebben met de toegenomen scholingsgraad van de totale bevolking dat meer en meer mensen die geconfronteerd worden met een schrijver, zich onmiddellijk beginnen uit te putten in verontschuldigingen. Dat ze u niet kennen. Dat ze minder lezen dan ze zouden willen. Dat het ‘eigenlijk’ een schande is. Ik mag dat graag beamen. Wie mij met een slecht geweten afkomt en met halve schuldbekentenissen, moet dan ook maar helemaal schuldig zijn. Het is een van de zeldzame momenten waarop je je realiseert dat ‘literatuur’ — als verschijnsel, als (ooit) deel van het curriculum — nog steeds een bepaald gezag vertegenwoordigt, en op dergelijke momenten mag ik daar graag van genieten, al gaat het dan om leedvermaak. Maar het vormt natuurlijk ook de achtergrond van de schrijvershaat, van de afkeer van de intellectueel in het algemeen. Iemand die anderen dóór er te zijn, ook al doet hij weinig anders dán er zijn, een slecht geweten bezorgt, krijgt niet zelden het verwijt dat hij arrogant of elitair is. Sommigen vinden het al een schandaal dat je een boek geschreven hebt. Meneer denkt zeker dat-ie beter is dan de rest, hm?
Ondanks het feit dat ik van het gevoel beter te zijn dan anderen niet meer dan gemiddeld last heb — maar er in ieder geval niet van beschuldigd wens te worden wanneer ik de, ook door de media zelf als louter (low-culture) amusement gepresenteerde items volmaakt oninteressant zeg te vinden (als een loodgieter bij literatuur de schouders op mag halen, dan mag ik dat bij hetgeen hij in breed culturele zin belangwekkend vindt) — blijft de boekenbeurs toch een behoorlijke kwelling. Het wankele evenwicht tussen wat ik mijn romantische inborst noem en de realiteit van alledag, die aan die ‘romantiek’ geen boodschap heeft, is op zo’n boekenbeurs volledig weg. Men bevindt er zich vrijwel uitsluitend aan de kant van die ‘realiteit’, waarbinnen men dat is wat men voor zichzelf niet kan zijn: een product. Het leidt tot een afkeer van het vak als geheel.
‘Ga dan niet.’
Ja, nee, maar… kijk, het is natuurlijk wel de realiteit waarbinnen ik besta. En hoezeer ik binnen die realiteit zelf hoogstens besta binnen zo’n ‘niche’, ik kan me er niet straffeloos aan onttrekken. En eigenlijk wil ik dat ook niet.
Intussen heeft men bedacht dat ook de schrijvers dan toch ten dele schadeloos gesteld dienen te worden voor het hen aangedane leed — en wel door elke met de auto arriverende scriben
t op zijn minst de voorsmaak van het ware sterrendom te geven. Men parkeert — opzettelijk ver van de Expo — in een lommerrijke omgeving zijn (in mijn geval) gedeukte auto om daar over te stappen in een van de nieuwste modellen Jaguar, compleet met een chauffeur in uniform. Die chauffeert mij gezwind richting hoofdingang van de boekenbeurs, alwaar een rode loper me de weg wijst. Er dient gezegd dat ook ‘normale’ mensen, mensen die géén auteur zijn, brutaalweg over deze rode loper binnenstappen, en het gevoel van ongehoorde luxe verdwijnt eigenlijk ook op het moment dat men het portier van de auto met een onbeschrijflijk en onwaarschijnlijk beschaafd plofje achter zich dicht hoort vallen. De toch min of meer verwachte hysterie, het flitsen van camera’s, toejuichingen, bedes om handtekeningen en ondergoed — niets van dat alles. Men is weer zichzelf met een rugzakje en een debiel kaartje om zijn nek waar op staat: ‘Signerend Auteur (+ parking)’. Men kan bij mij parkeren.
Wel weer mooi om dan even met Jef Geeraerts in zo’n jag te zitten. Hanna en ik escorteerden hem de avond van de vooropening terug naar Gent. Hij begon meteen over cilinders (acht? twaalf? bestaat er zoiets?), vroeg aan de chauffeur of het een 4-liter was misschien, die beaamde. Hij kon ook moeiteloos een aantal modellen opnoemen. ‘Mijn vader had een garage,’ zei hij later, gezeten in een lawaaiige 2-liter diesel Citroën Berlingo met gedeukt zijportier. In zo’n vehikel doorpraten over auto’s bleek niet goed mogelijk…
© Arlette Stubbe
______________________
*)= Vroeger was ‘niche’ een pejoratieve term die werd gebruikt om de economische onaantrekkelijkheid van een bepaald soort boeken te omschrijven, en daarmee hun onwenselijkheid binnen het grotere geheel van de markt; tegenwoordig lijkt het woord eerder als toverwoord ingezet te worden: de ‘niches’ legitimeren marktfundamentalisten binnen het boekbedrijf om zich van hun eventuele culturele verantwoordelijkheid nu volledig ontslagen te achten. Want zijn ‘niches’ niet het gedroomde excuus om de huidige praktijk van verschraling en monoculturele roofbouw voort te zetten? Wie niet met de grote stroom mee kan, heeft immers zijn eigen ‘niche’? Die mag niet klagen? In een hoek getrapt, maar hé… hij heeft tenminste een hoek hè!