Zout

a6ae_1

De reactie die Dirk Leyman gisterennacht op mijn gebrom over onder meer zijn berichtgeving op deze site zette, is te aardig om niet nog even apart naar voren te halen (hij staat onder het vorige bericht). Ik citeer hem hier nogmaals volledig:

13-02-2008, 01:50:06
Literaire amnesie?

Beste Inwijkeling,
Dat u graag zout bovenhaalt om ze op bepaalde slakken te leggen, weten we intussen. En dat uw Gouden Uilnominatie u – naast hopelijk enige vreugde – daartoe ook nieuwe gelegenheden zou bieden, dat was theater zoals te voorzien en te verwachten was. “Zwijgen kan niet verbeterd worden” is in deze meestal een gepaste reactie, om een uw allicht bekende schrijver te parafraseren. Maar omdat het toch wat onkies is om net De Papieren Man literaire amnesie aan te wrijven, toch een wederwoord. Dat Thomése ooit de AKO-prijs won met Zuidland, ook al is dat 17 jaar geleden, zijn wij helemaal niet vergeten. Alleen is dat in het bericht waarbij de shortlist van de Gouden Uil wordt bekendgemaakt niet vermeld en minder relevant. Zo vermelden we ook niet welke prijzen Brouwers allemaal kreeg. Zo sommen we ook niet alle lauwerkransen voor A.F.Th op of dat Marjolijn Februari onlangs de Frans-Kellendonkprijs kreeg (zie http://papierenman.blogspot.com/2007/12/marjolijn-februari-krijgt-frans.html). Dat had allemaal ook gekund, maar we verkiezen onze berichten – uit de aard van het medium – toch enige beknoptheid te geven. De arme websitelezer heeft niet zo veel tijd meer, weet u wel, en moet nog zoveel andere blogs, sites, bijlages, recensies en hopelijk boeken lezen. En er misschien ook reacties op schrijven.Thomése leverde met Schaduwkind een aangrijpend requiem (u neemt er misschien – ter opfrissing van het door u doodverklaarde literaire geheugen – mijn recensie van Schaduwkind uit De Morgen van 19 november 2003 even bij) maar ook een boek dat in al zijn navrantheid wellicht zodanig buiten zijn ‘oeuvre’ ligt, dat de schrijver ook voor zijn andere boeken alsnog een ‘doorbraak bij het grote publiek’ verdient. Was de AKO-prijs indertijd een vliegende start voor de schrijverscarrière van Thomése, dan kunnen we niet zeggen dat hij ondertussen – zeker in Vlaanderen – de resonantie bij het grote publiek heeft bereikt van generatiegenoten als pakweg Connie Palmen, Thomas Rosenboom, Geerten Meijsing of Arthur Japin. En voor u iemand van slordigheid beticht: juryvoorzitster Ruth Joos werd maandag op Radio 1 danig opgejaagd, misschien daarom dat ze het juryrapport parafraseerde. Het interview is op de radio1-site nog eens rustig na te beluisteren, en daarin wordt wel degelijk over ‘drie stilistische hoogtepunten’ gesproken met betrekking tot Het grote uitstel. Dat moet dus op rekening komen van de juryvoorzitster. Slordig lezen heeft De Papieren Man hier alleszins niet gedaan, want aan het luisteren. Is de literatuur een land zonder geheugen geworden? In ieder geval probeert De Papieren Man vrijwel elke dag dat volgens u verdorde land te bevloeien. We wensen overigens nog vele goede schrijvers een doorbraak bij ‘het grote publiek’ toe. Tenzij ze dat zelf niet wensen, natuurlijk.
De Papieren Man

Wat meteen opvalt is de giftigheid van een en ander, waarbij ik me afvraag waar die vandaan komt. Toch niet omdat ik ooit wat kritische kanttekeningen plaatste bij de sfeerschepping in het interview met Van Reybrouck? Is hij zo lichtgeraakt? (En dan: het zou mij interesseren wanneer iemand die zich tot een dergelijke sfeerschepping laat verleiden en er wat kritische opmerkingen over krijgt, eens serieus zou reageren in plaats van verongelijkt achter de begonia’s te blijven zitten om bij de eerste de beste gelegenheid grof geschut boven te halen). Voorts vind ik het gebruik van de pluralis majestatis opmerkelijk, want ik neem aan dat het Wij dat mij hier toespreekt niet duidt op een collectief dat zich achter De papieren man schuil zou houden; op de site zelf is daar in ieder geval geen aanwijzing voor te vinden.

Maar goed, ‘we’ weten dus wel dat ik graag zout bovenhaal om ze ‘op bepaalde slakken’ te leggen. Waarnaar hier precies verwezen wordt, is me niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk naar een zekere kritische ingesteldheid jegens het reilen en zeilen van het literaire bedrijf — iets wat me alleen maar gezond lijkt (uiteraard), maar waarvan Dirk Leyman blijkbaar niets moet hebben. Misschien omdat hij zich volledig identificeert met dat bedrijf?. Ik weet het niet. Ik begrijp ook de vileine ondertoon niet wanneer hij stelt dat mijn, zelfs door de door hem zo fel bewonderde Brouwers gedeelde bedenkingen bij de impact van de grote commerciële prijzen op de literatuur zelf, ‘theater’ waren ‘zoals te voorzien en te verwachten was.’ Waarna een zin volgt die je op twee manieren kunt uitleggen: als het advies aan mijn adres er voortaan het zwijgen toe te doen (dat zal niet gaan, vrees ik, of het politieke klimaat moet drastisch veranderen, dan is alles mogelijk natuurlijk); ofwel als mededeling dat hij over zijn eigen irritatie liever gezwegen zou hebben, maar zich niet kan inhouden. Er wil me overigens niet te binnen schieten van wie die zin over dat zwijgen zou kunnen zijn. Is het Kouwenaar misschien? Enfin.

En moet ik, bij de gegeven toonhoogte, niet ook onmiddellijk in dat ‘om een uw allicht bekende schrijver te parafraseren’ een sneer lezen? Het is me uit diverse recensies van Leyman bekend dat hij niet veel op heeft met wat hij zelf ‘postmoderne literatuur’ noemt. Dat is natuurlijk zijn goed recht, al is me nog nooit duidelijk geworden wat hij daar precies onder verstaat, en is hij me vaak wat al te rap in de veronderstelling dat een boek dat ook maar een beetje afwijkt van het middle of the road-realisme zoals dat grosso modo sinds eind negentiende eeuw bestaat, geschreven zou zijn als de ‘invulling’ van de een of andere theorie over literatuur (de theorie is er in deze veronderstelling dus vóór het boek). Ook daarover zou ik graag eens van gedachten wisselen, want in deze redenering wordt steeds vergeten dat dat ‘realisme’ evengoed natuurlijk een ‘theorie’ is, net als de idee van ‘spontaneiteit’, ‘authenticiteit’ en nog zo wat cliché’s uit de romantische traditie waarin de literatuur (ook de postmoderne overigens) nog steeds staat en waarin Leyman blijkens zijn kritische praktijk wél gelooft (ik ook, maar dat terzijde). Dus: of ook die boeken zijn — in de door Leyman pejoratieve bedoelde zin — een invulling van een theorie, of we gaan er van uit dat het misschien interessant is om achteraf over die verschillende opvattingen over wat literatuur is of zou kunnen of zelfs moeten zijn (dat hangt van de sterkte van het geloof af dat een criticus of beschouwer of auteur huldigt) eens van gedachten te wisselen — wat me, ondanks alle bewijzen van het tegendeel vandaag de dag, nog steeds de werkelijke betekenis van literaire kritiek lijkt te zijn (waarmee ik dan eerder aan het Engelse ‘literary criticism’ denk dan het in onze contreien vaak zo benauwende recensiedom). Maar dit zullen ongetwijfeld de slakken zijn waarop ik zo graag zout leg. Al vind ik dan weer dat juist dit soort overwegingen het zout in de pap zijn. Laten we zeggen: dat is een kwestie van smaak.

Hoe dat ook zij: refereren aan een auteur die ik ‘allicht’ ken en die zegt dat het zwijgen niet te verbeteren valt, zou je kunnen lezen als een poging me in te lijven bij auteurs met een voorkeur voor het ‘hermetische’, en dan ook onmiddellijk het ‘onleesbare’ en ‘moeilijke’ en (niet te vergeten) het ‘elitaire’, natuurlijk.

Ik keer terug naar de reactie: misschien is het symptomatisch dat iemand die in de pluralis majestatis spreekt ook onmiddellijk meent dat de vaststelling dat de hedendaag
se literatuur geen geheugen meer heeft, enkel en alleen op hem persoonlijk zou slaan? Al kan ik me dat door de manier waarop ik het formuleerde nog wel een beetje voorstellen. Het lijkt alsof ik uitsluitend hem tot voorbeeld wilde maken. Toch staat er na de opmerking over het gebrek aan geheugen in de literatuur dat zelfs Dirk Leyman vergeten lijkt te zijn dat… enzovoorts. Dat zou een meer welwillende en wat minder verongelijkte geest hebben kunnen opvatten als een compliment aan iemand die blijkens zijn activiteiten vooral chroniqueur van het sociale aspect van de literatuur wil zijn. Hij laat nu zien dat hij helemaal niet vergeten is dat Thomése wel wat voorstelt. Dan is hij het alleen in zijn stukje vergeten, en wekt het stukje zelf toch op dat moment (en voor meer dan dat moment dient zo’n stukje niet) de indruk dat Thomése een onbekende is (bij ‘het grote publiek’ dan altijd). Zou Leyman wel ooit beseffen hoezeer hij juist met zijn berichten bijdraagt aan beeldvorming? Je hoopt bijna van niet.

Het ging er natuurlijk niet om bij iedereen uitgebreid prijzen te vermelden. En misschien valt het wat Thomése betreft inderdaad terug te voeren op een verschil tussen Nederland en Vlaanderen. Thomése behoort tot de bekendere schrijvers in Nederland, en dat behoort hij al zeventien jaar lang. Hij heeft een vanzelfsprekende toegang tot de belangrijkste Nederlandse kranten, verschijnt wel eens op tv (zelfs in zouteloze programma’s) en zal door besprekers niet snel overgeslagen worden als er een boek van hem verschijnt. Dat hij de bekendheid niet heeft van Palmen, Van Dis en andere coryfeeën die tot de usual suspects behoren iedere keer als er grote prijzen worden uitgedeeld, is wel waar, denk ik, maar dat is dan vooral omdat Thomése nooit heeft nagelaten om… op alle slakken zout te leggen. Hij heeft zich meermalen uiterst kritisch uitgelaten over het reilen en zeilen van het literaire bedrijf — en dat blijft toch lastig voor de goegemeente. Hij is toch wat dan heet ‘een moeilijke jongen’.

Ook waar is dat het indrukwekkende Schaduwkind in zijn oeuvre een hoofdstuk apart is, en voor hem persoonlijk is het van een haast navrante ironie dat Schaduwkind vooral aansloeg omdat het ‘autobiografisch’ was — ‘echt gebeurd’. Dat is een criterium dat Thomése zelf te allen tijde voor literatuur verwerpt — en als Schaduwkind iets is, dan is het wel de uiterst aangrijpende vaststelling dat autobiografisch schrijven onmogelijk is juist waar men zijn hart op tafel zou willen leggen. In die zin is het boek wel een hoofdstuk apart, maar toch ook tegelijkertijd een hoofdstuk in zijn oeuvre. Het moet niet moeilijk zijn om een verband te vinden tussen Schaduwkind en Vladiwostok! bijvoorbeeld, al lijkt het grove, haast karikaturale cynisme van het laatste boek ver af te staan van de stamelingen van een vader die zijn kind verloor. Maar in beide werken gaat het om de waarden die Thomése te verdedigen heeft.

Dan het slordig lezen van Leyman: ik heb die radiouitzending uiteindelijk ook opgespoord, en jawel, Ruth Joos zegt inderdaad dat mijn boek drie ‘stilistische hoogtepunten’ bevat — en zij is dus verantwoordelijk voor de verhaspeling van haar eigen juryrapport, en de verschuiving in het beeld dat zo van mijn boek werd opgeroepen (want een boek met slechts drie stilistische hoogtepunten is toch wat anders dan een boek met een ‘verblindende en swingende stijl’ dat tot driemaal toe naar een hoogtepunt wordt gestuwd). Ik excuseer me. Nee, werkelijk. Dirk Leyman, die zijn bericht tamelijk laat op zijn weblog postte, had zitten luisteren en niet zitten lezen. Dat kan, al had ik zelf de persmap met de juryverslagen al rond tien uur ‘s ochtends in mijn mail, en verklaart dit voor mij nog steeds niet waarom hij er voor koos de volgende dag in de krant de (inderdaad) door de journaliste van radio 1 opgejaagde Joos (het zij haar dus vergeven) te blijven citeren — met andere woorden, aan de door de omstandigheden veroorzaakte verspreking de voorkeur te geven boven de formulering in het toen toch in ieder geval voorhanden juryrapport.

Enfin, dit moet weer een voorbeeld zijn van die slakken waarover Leyman het heeft, want jezus waar maak ik me druk om? Maakt dat nu zoveel uit? Ach welnee, het was slechts een kleine kanttekening binnen een groter geheel, dat als zodanig helemaal niet over de heer Leyman gaat, maar over de wijze waarop zo’n grote commerciële literaire prijs ingrijpt in het bestaan van een auteur die het liefst zou willen doen alsof zijn neus bloedt, maar er desalniettemin, net als de meeste van zijn collega’s, veel meer door in beslag wordt genomen dan hij zelf zou willen. Tegelijkertijd is er het besef dat deze nominatie — waar ik, maak u geen zorgen meneer Leyman, oprecht blij mee ben — mij als een blijkbaar tot nu toe ‘volslagen onbekende’ op de een of andere kaart heeft gezet, zodat er iets dichterbij komt wat je als schrijver toch altijd het liefste wil: dat men je leest (niet evident in een tijd waarin een boek binnen korte tijd moet ‘aanslaan’, wil het niet binnen twee maanden spoorloos uit de rekken van elke boekhandel verdwenen zijn). Over wat het effect van zo’n prijs op het persoonlijke leven van een auteur is, heb ik tot nu toe alleen kunnen speculeren; ik maak dat nu mee. Dat is wennen.

Tot slot: ik geloof dat de literatuur zelf momenteel nog net zo bloeit als tevoren; het is in mijn ogen alleen maar de literaire kritiek die in een diepe, diepe crisis zit. Van een ‘verdord land’ (waar haalt u die onzin nu toch vandaan?) is er in mijn ogen dan ook geen sprake.Volslagen onbekend of niet, mijn engagement met de literatuur duurt nu, louter professioneel gesproken, al zo’n twintig jaar, gaat van als moeilijk beschouwde dichtbundels via een paar romans en een essaybundel naar redacteurschappen van kleine en als groot beschouwde literaire tijdschriften, en behelst zelfs een op het — enfin, laten we zeggen: het wat grotere publiek gericht redacteurschap van een ooit groot literair festival in Nederland. Alles omdat mijn geloof in literatuur meer dan gemiddeld is, groot genoeg om haar te willen verdedigen tegen een ieder die het zout in de pap niet waard is.

Een gedachte over “Zout

  1. Hier stond een reactie van ene ‘Marnix’; zou de betreffende persoon zich met naam en toenaam bekend willen maken? Pas daarna zet ik de reactie er terug op.

    Like

Reacties zijn gesloten.