Ontvreemd

De eerste reacties op een boek waarmee je geruime tijd bezig bent geweest, hebben toch onwillekeurig iets van ontvreemding. In de vragen die je krijgt, in de commentaren die worden gegeven, klinken kwesties door die je zelf niet zo en zeker niet in die mate hebben bezig gehouden, maar die mensen moeiteloos terugvinden in wat je schreef. Misschien dat er daarom ook vaak gevraagd wordt naar wat ík bedoeld zou kunnen hebben. Maar ik merk nu al dat ik de neiging heb om door anderen aan mij toegeschreven bedoelingen te herhalen — omdat ik ze aannemelijk vind, of handzaam, eenvoudiger verwoord dan het gestamel waarin ik zelf zou vervallen; omdat ze een context scheppen voor de roman waarop ik zelf niet durfde te rekenen, of waaraan ik simpelweg tijdens het schrijven niet heb gedacht. Die van een zekere ‘relevantie’, van een zeker ‘realisme’, van een ‘politieke betekenis’; de context van de naïeve passie, de overgave en bevlogenheid, het enthousiasme waarvoor in onze tijd geen plek meer zou zijn en die, zo niet regelrecht tenenkrommend pathetisch, dan toch op zijn minst wat beschamend is. Het is maar een kleine greep uit wat ik sinds afgelopen donderdag hoorde.

Ik noem het ‘ontvreemding’, maar in feite zijn het eisen van de buitenwereld om mee te werken aan de totstandkoming van een betekenis (of van meerdere betekenissen), terwijl de betekenis voor mij, zelfs maanden na afronding, nog steeds grotendeels in de wording van de tekst ligt. Alsof ik nu nog zou kunnen ingrijpen in de in se gesloten wereld van het geschreven verhaal — of die wereld opnieuw zou kunnen openen. De ervaring leert dat dat gevoel altijd een tijdje aanhoudt en dat pas met het verdwijnen ervan er ruimte ontstaat voor iets anders.

Ergens in de zomer zei iemand na mijn mededeling dat de roman af was, dat hij jaloers was. Hij begon net op streek te komen met de zijne, en was nog lang niet op het punt dat afronding in zicht was. Maar als vandaag weer iemand anders me een fragment uit zijn nieuwe roman mailt, ben ik het die de jaloezie voel. Ik voel me ineens buitengeworpen, zou willen overborrelen van ideeën om al morgen een nieuw boek op de rails te kunnen zetten, me… te verliezen, denk ik dat het eenvoudigweg is, me kwijt te raken in wat pas door het zelf te scheppen een verdwijnpunt wordt. Maar ik weet dat als ik morgen achter de computer zou kruipen, ik onmiddellijk Rega, de hoofdpersoon van Het grote uitstel, voor me zou zien. En dan nu ook nog in een specifieke betekenis die hij voordien niet voor me had: als een personage dat ik nu doorzie, maar tijdens het schrijven zelf nog niet helemaal begreep.

Die betekenis van ‘de anderen’ is zowel bevrijdend als beklemmend, merk ik. Ik heb tijdens het schrijven enorm geworsteld met een hardnekkig in het boek opduikende ik-verteller. Wat deed die daar? Hij leek wel bij de beschreven gebeurtenissen aanwezig, maar dat blijkt dan op andere plakken weer niet zo te zijn. Ik heb lang gedacht dat het de ouder geworden Rega was, een ik die op zichzelf terugkijkt, en in een bepaald stadium van het schrijven had ik ook de intentie ik en Rega bij elkaar te brengen. Maar ik zag ervan af. Het leek me naar het einde toe steeds onwaarschijnlijker dat Rega ooit het bewustzijn van die ik kon hebben, zelfs niet als hij jaren ouder was — al heb ik het dan nog een goeie, kort daarna weggesmeten 20 pagina’s geprobeerd. Om dan maar te besluiten dat ik het niet kon oplossen en god zegene de greep en mijn tijd zal het wel duren en enzovoorts…

Tijdens de presentatie in Gent gaf JT in zijn voordracht een perfect logische uitleg voor de aanwezigheid van die ik-verteller. Een andere vriend vroeg vandaag wat ik toch steeds zat te emmeren over die ik-verteller; hem leek het volkomen logisch. En nu ik die uitleg op zak heb, snap ik mijn eigen onbegrip ook niet zo heel goed meer, maar — en daar gaat het me hier nu even om — tegelijkertijd heb ik alweer het gevoel dat me iets is ontroofd. Dat kan dan niets anders zijn dan een (tijdens het schrijven bij tijd en wijle) martelende twijfel. En ik ben dan wel weer zo romantisch om te geloven dat het precies die twijfel is geweest die de zaken in de roman op spanning heeft gehouden. Had ik geweten wat JT zaterdag zei — ik bedoel: had ik het precies zo, in zijn woorden geweten — dan denk ik dat ik er niet mee verder had gekund.

Enfin, voorlopig bevind ik me tussen twee stoelen — een goed moment om naast verplichtingen me maar eens verder te storten op het weliswaar allang weer betrokken verbouwde huis, maar zonder dat daar nu alles al in orde is. De houten vloer hebben we kruipend van de ene naar de andere kant van de ruimte gelegd weten te krijgen, ingeolied, gepolierd, en nog eens en nog eens. Er wacht nog schilderwerk, een boekenkast, en tot die tijd worden er nog talloze dozen van de ene naar de andere plek gesleept.

9028421017.1 9046800466.2

En er wordt gelezen natuurlijk. Blader nu veel (eindelijk) in Bernard Wesselings vorig jaar verschenen Focus, en was begonnen in een alom bejubelde roman van Pascal Mercier (Nachttrein naar Lissabon). Dat laatste boek heb ik maar even terzijde gelegd omdat iedere keer wanneer ik er weer in las het me buitengewoon saai en taai leek — iets wat ik wijt aan de explicietheid van een en ander. Alsof Mercier deze roman schreef als een invuloefening van iets wat hij eerder en elders bedacht. Het avontuur dat literatuur kan zijn, is in dit boek niet te vinden, lijkt me; het lijkt plaatsgevonden te hebben in het hoofd van de auteur voordat hij begon te schrijven. Wat overblijft is een handvol als diepzinnigheid bedoelde diepzinnigheden over wat op de achterflap geloof ik ‘de kern van het leven’ heet. En kijk, bladerend in Focus denk ik dat Wesseling juist daarover een prachtig snijdend gedicht zou kunnen maken…

2 gedachten over “Ontvreemd

  1. Dit doet me denken aan de vraag die voor iedere schilder pertinent wordt wanneer hij zijn doek ziet hangen bij wie zo goed is geweest het aan te schaffen: zou ik dat blauw daar niet toch wat bijwerken? Die existentiële twijfel, om de limiet van dit ongemak maar even te benoemen, is een schrijver niet gegeven. M.a.w.: de ‘ontvreemding’ komt met het métier mee: het verdomde ding is reproduceerbaar! Wat nu te doen? Niets, rien ne va plus – het boek is niet meer van u. ‘Autonomie’, van personages, van verhaal, van roman, als effect van een kapitalistisch beginsel, als alibi voor onttovering – en nu maar hopen ‘dat het goed is’. Nee, natuurlijk, maar wat weten de mensen daarvan? En dat is – hoop ik – je troost.

    Like

  2. De troost, vrees ik, Rutger, ligt enkel in het volgende boek. Maar die mag er dan ook zijn: men mag nog eens BEGINNEN, helemaal overnieuw.

    Like

Reacties zijn gesloten.