Links

M-E

Vandaag pas het stuk van Bert Bultinck kunnen lezen over drie boeken waarin de crisis van links aan de orde komt: Zwagermans pamflet De schaamte voor links, What’s left van Nick Cohen, en dan, eigenlijk minder over links zelf, maar, zoals B. stelt, relevant voor het dolende links van vandaag, De cultuur van het nieuwe kapitalisme. De krant werd door ‘technische problemen’ bij de Gentse posterijen gisteren niet bezorgd.

Een en ander valt voor mij heel goed op zijn plaats, niet alleen omdat ik me al tijden… zorgen maak over links (dat klinkt een beetje truttig), maar ook omdat mijn nu bijna afgeronde roman speelt in de jaren 1976-1989. Dat zou net voor de ondergang van links zijn zoals Cohen die ziet. Die neemt de eerste Golfoorlog als ijkpunt. Ik de Val van de Muur en het mislukken van het project van Das Neue Forum, dat een poging was om de in de DDR geheel ontaarde socialistische ideologie opnieuw te definiëren. Iedereen, of vrijwel iedereen is het inmiddels vergeten, maar op de beroemd geworden Montagsdemonstrationen in Leipzig (aanvankelijk nog enthousiast uit elkaar geknupppeld door de oproerpolitie, maar al spoedig zo groot geworden dat een heel leger nodig was om het volk te verspreiden (al werd er ook toen nog, na juni 1989, vaak aan een ‘Chinese’ oplossing gedacht — het Tiananmenplein in Beijing: schieten derhalve)) — vrijwel iedereen is vergeten dat er op die demonstraties niet alleen geroepen werd: Wir sind das Volk (thans nog populair in uitsluitend rechts-extreme kringen), maar ook: Wir bleiben hier — een duidelijke boodschap aan allen die toen al in groten getale via Hongarije de DDR verlieten. De idee van een socialistische staat, zij het dan niet langer een heilsstaat (heilsstaten, of staten van volkeren die op een andere manier menen uitverkoren te zijn, kunnen inderdaad alleen met prikkeldraad en muren overleven), liet de kritische intellectuelen in Oost-Duitsland niet los, hoezeer ook juist zij degenen waren die protesteerden tegen wat toen al veertig jaar lang de dagelijkse werkelijkheid was. Het mislukken van hun initiatief (omdat, zou één van hen later zeggen, ze niet begrepen haden dat het om macht ging; dat ze bedrijven hadden moeten bezetten, sleutelposities hadden moeten innemen, strijdkrachten achter zich hadden moeten krijgen in plaats van in de typische ‘Duitse intellectuelenval’ te trappen: blijven discussiëren) — de mislukking zette de deur open voor wat je het huidige triomfalisme van rechts kunt noemen.

Ik heb de Val van de Muur nooit als een overwinning van de westerse vrijheid op de tirannie van het oosten kunnen zien. Misschien omdat ik die vrijheid zelf altijd als iets uiterst problematisch heb ervaren. Ze werd voor mensen van mijn generatie gedefinieerd tegenover een onvrijheid die alleen in theorie bestond. Ook al was het juist die vrijheid die me toestond om in het kapitalisme vervolgens zoiets als een tirannie te zien. Ik heb me al meermalen (bijvoorbeeld hier) afgevraagd of mijn toenmalige linksigheid niet een modeverschijnsel was (of leeftijd; ik heb een, laten we zeggen rechtse oom die in het feit dat ik een huis kocht nog steeds het ultieme bewijs ziet dat ik over mijn eigen linksheid heengegroeid ben). Is de mens niet van nature rechts? Ik bedoel dan vooral: ook ik (men mag alleen met ‘de’ mens schermen als men er ook zichzelf onder verstaat)? Ik bezie met argusogen mijn toenemende conservatisme, ben in mijn eigen buurt allang veranderd in het type dat lege blikjes opraapt, ‘de jeugd’ streng toespreekt als ze die blikjes maar wat van zich afgooien, en die tekeer gaat tegen de één of andere onverlaat die tegen een gevel staat te pissen (ook al is het de mijne niet). Dat laatste (dat gaat inderdaad veel te ver) vind ik zelf minder erg dan het eerste. In mijn beleving is het nog niet zo heel lang geleden (al is het dan in werkelijkheid meer dan twintig jaar) dat ik me als student samen met een vriend vrolijk maakte over wat wij ‘de buurtburgemeester’ noemden: een wat grijzende man die zich, vonden wij, opwond over de geringste zaken. Een fatsoensrakkertje.

(Die vriend, intussen, kwam ik na lange tijd weer tegen en hoorde ik de instelling van ghetto’s voor ‘buitenlanders’ bepleiten, al noemde hij het niet zo; de totale incompatibiliteit van ‘onze’ en ‘hun’ mentaliteit — en dat gaat dan in eerste instantie over het feit dat zijn nog jonge kinderen om zeven uur, half acht naar bed gaan, maar niet kunnen slapen omdat Marokkaanse, Turkse etc. leeftijdsgenootjes nog tot half elf, elf uur ’s avonds op straat lopen te schreeuwen — die totale onverenigbaarheid van ‘hun’ en ‘onze’ vooronderstellingen liet wat hem betreft alleen segregatie als oplossing over).

‘Re-ideologisering’, zo luidt mijn verlangen. Ik heb het daar al vaker over gehad — zij het vaak in de eerste plaats op het gebied van de literatuur. De voor mij vanzelfsprekende verbinding tussen de gang van zaken in literatuur en die daarbuiten, gaat veel mensen te ver, merk ik vaak. Maar de weerstand tegen die gelijkschakeling heeft alles te maken met een ideologische keuze waarvan men zich meestal niet meer bewust is: met de loskoppeling op voorhand van literatuur en samenleving. Die scheiding blijf ik weigeren. Ik geloof niet in de scheiding van fictie en werkelijkheid. Alles is een kwestie van formulering. Er bestaat buiten de door ons aan de werkelijkheid gegeven vorm geen andere, geen echte werkelijkheid. Op zich is dat het postmoderne adagium dat alles fictie is. Maar de opluchting die de eerste generatie postmodernisten daarbij misschien heeft ervaren (de ontmaskeraars van de grote waarheden van weleer) ken ik niet en heb ik ook nooit gekend. Ik heb wat dat betreft altijd, van meet af aan, aan het andere einde van het spectrum gezeten: dat ficties de neiging hebben hun eigen werkelijkheid te worden. Die overtuiging is de opmaat voor die ‘re-ideologisering’. Alleen op die manier ben je je voortdurend bewust van de werkelijkheidswaarde van woorden, van de realiteit die door die woorden geschapen wordt. En de strijd om die werkelijkheid mag nooit worden opgegeven.

Dat is nu juist wat er wél is gebeurd sinds… nou ja, minstens sinds 1989. En voor zover het zoeken naar vooronderstellingen achter dat wat gezegd wordt, naar de praktische consequenties van ogenschijnlijke of toch als zodanig gepresenteerde vanzelfsprekendheden ‘links’ is, is het met links zo goed als gedaan.

Ik moet nu inens weer denken aan het boek dat Dick Pels in 2005 publiceerde, Een zwak voor Nederland, een boek dat probeerde om de leegheid van links te vervangen door een nieuw project. Ik schreef er vorig jaar over voor Ons Erfdeel. Ik haal het hier nog eens aan:

VAN DE KWAAL EN DE GENEZING
Dick Pels,
Een zwak voor Nederland. Ideeën voor een nieuwe politiek. Anthos, Amsterdam 2005.


dyn003_original_241_380_jpeg__02ce7200d4a9bea8df537f77c4d2ad14In een bepaald opzicht is Een zwak voor Nederland van Dick Pels een verademing, ongeveer op dezelfde manier als destijds zijn in Trouw verschenen Progressief Manifest dat was (10-1-2004). ‘Het moet nu maar eens afgelopen zijn met die onuitstaanbare leegte van links. En met het leedvermaak hierover van rechts,’ zo begon dat manifest, waarvan Een zwak voor Nederland als de uitwerking mag gelden. Pels trok van leer tegen de nieuw-rechtse arrogantie die zich sinds
(vooral) de moord op Fortuyn en meer recent die op Van Gogh in en buiten de politiek manifesteerde en trachtte een nieuw beginselprogramma voor links te formuleren.


Dat was een opluchting, want het bedremmeld zwijgen van de oorspronkelijk progressieve partijen in Nederland, van de links-intellectuelen in het algemeen (een woord dat al sinds enige tijd opeens geen pleonasme meer is), was zowel pijnlijk als beklemmend, vooral omdat het triomfalisme van een aantal rechtse politici en rechts-intellectuelen proto-fascistische trekjes vertoonde (en vertoont) en zonder weerwerk dreigde te blijven.


Tegenover het eng-nationalistische discours ter rechterzijde staat het progressieve denken voor een immense uitdaging. Er wordt immers een rechtstreeks verband gesuggereerd tussen de ‘werdegang’ van de Nederlandse natie en het linkse gedachtengoed dat decennialang de dienst uitgemaakt zou hebben — ten tijde van de moord op Fortuyn krachtig samengevat in de oneliner: ‘de kogel kwam van links.’ Dat de moordenaar een milieuactivist was en milieuactivisten links zijn, is één ding; de uitspraak had op meer betrekking dan enkel de dader. En je zou kunnen zeggen: was Fortuyn niet het slachtoffer van die kogel geworden, het is een uitspraak die hij zelf had kunnen doen; in ieder geval schoot hij zelf zonder ophouden met scherp op alles wat links was.


Dat er in de Nederlandse samenleving de afgelopen decennia iets verkeerd is gelopen, daarover lijkt iedereen het wel eens te zijn — en de, door velen nog steeds als juist erg on-Nederlands beschouwde roep om een herstel van, vooral, Nederlandse normen en waarden geeft aan dat de oorzaken daarvoor worden gezocht bij het klassiek linkse gedachtengoed, in ieder geval bij altijd als progressief aangemerkte waarden als tolerantie, relativering, individualisering, nivellering van verschillen, multiculturaliteit etcetera. Ze worden voorgesteld als een ontaarding van zoiets als een Nederlandse volksgeest, een meer vastomlijnde identiteit die daadwerkelijk zou bestaan.

Daarmee bevinden we ons op het gladde ijs waarop ook Pels zich van lieverlede staande moet proberen te houden. Zeggen dat zoiets als een vastomlijnde identiteit een in zekere zin ridicuul concept is in een sterk geglobaliseerde wereld, is nog maar eens al diegenen die zich ertoe aangetrokken voelen reduceren tot achterlijk, provinciaal volk dat niet meer met zijn tijd mee is — en daarmee versterk je het nu ook in Nederland aanwezige sentiment dat men in Vlaanderen al langer kent: de verongelijktheid, de verzuring van een in feite rot verwende burger die Vlaams Belang stemt als de gemeente niet onmiddellijk een losliggende stoeptegel voor zijn deur komt vervangen.

Pels is met andere woorden zelf gedwongen tot een vorm van essentialisme om dat van rechts van repliek te kunnen dienen. En daarmee is de strijd om het ware Nederlanderschap ook in zijn boek het werkelijke onderwerp geworden — zij het tegen heug en meug. Pels zelf poneert namelijk bij herhaling (en het boek herhaalt veel, een beetje te veel) dat het hem te doen is om een anti-essentialistische benadering: ‘De Nederlandse natie bestaat niet buiten de verhalen die erover worden verteld, de emoties die erover worden gevoeld en de dagelijkse handelingen die erin worden geïnvesteerd,’ stelt hij. ‘Nederland’ (of welke natie dan ook maar) moet als het ware elke dag opnieuw worden uitgevonden en gedefinieerd. En als Pels dan, door zijn tegenstanders min of meer gedwongen (al ziet hij dat zelf waarschijnlijk niet zo), toch met een concept van Nederlanderschap tevoorschijn moet komen, dan bestaat dat uit, wat hij noemt, een ‘zwakke identiteit’. ‘De kracht van het Nederlandse volkskarakter schuilt juist in een relatieve “karakterzwakte”, die wordt gevoed door bescheidenheid over onze nationale waarden en verworvenheden, en daardoor ruimte biedt aan een permanent meningsverschil over wat die waarden en verworvenheden zijn.’

De vraag die hier opkomt, is of Pels op deze manier niet de kwaal bestrijdt met de oorzaken ervan. En bovendien: vergist hij zich hier niet? De gedachte dat het om een relatieve ‘karakterzwakte’ zou gaan, lijkt immers een herhaling te zijn van datgene wat Hollanders decennialang deed zeggen dat Nederland een ‘gidsland’ was. In de woorden van Paul Scheffer: ‘We slaan onszelf op de borst omdat we denken er geen te hebben.’ In die zin heeft er onder de vooral door Nederlanders zelf veelgeroemde tolerantie altijd een arrogantie gescholen die wérkelijke tolerantie onmogelijk maakte — en men hoefde alleen maar ten zuiden of ten oosten de grens over te wippen om bij monde van Vlamingen of Duitsers de bevestiging te krijgen van deze ‘typisch Hollandse’ verwatenheid (al hoeft men er niet eens het land voor uit: de moeizame verhouding tussen de Hollandse Randstad en de ‘provincie’ — de rest van Nederland — spreekt hier al boekdelen).

In feite herformuleert Pels in dit boek — dat een beetje misleidend de ondertitel ‘ideeën voor een nieuwe politiek’ meekreeg — de aloude, als progressief beschouwde opvattingen over de samenleving, zij het dat de traditionele linkse allergie voor het marktdenken is afgelegd. ‘We zijn allemaal liberalen geworden,’ zo stelt hij wat ondeugend, om vervolgens een sociaal-liberalisme of –individualisme te bepleiten dat op een iets andere manier dan toch een rem zet op ongebreidelde marktwerking en ongebreidelde vrijheid voor het individu. Het is een beetje oude wijn in nieuwe zakken.

Voor de goede orde: die oude wijn lijkt mij te prefereren boven het bocht dat nieuw-rechts schenkt, maar de grote vraag is of deze herformulering van linkse waarden dit keer wél rekening houdt met wat oud-links vergat. Nederland is een consensusland, zo stelde dezelfde Paul Scheffer ooit, en de ‘progressieve’ signatuur die het zichzelf toeschreef is grotendeels het gevolg van de noodzaak om alle neuzen dezelfde kant op te krijgen. In die zin was het anti-essentialisme in Nederland altijd al een vorm van essentialisme en niet gediend van wérkelijke tegenspraak.

Dat dreigt ook een beetje in Pels’ boek, bijvoorbeeld wanneer hij stelt ‘dat de vaste onderdelen van een integrale definitie van de Nederlandse natie (taal, territorium, cultuur, historisch erfgoed) ten opzichte van elkaar aan het schuiven zijn gegaan, en ook inwendig steeds sterker fragmenteren’ — en vervolgens elke poging tot behoud van het Nederlands, of tot het onderwijzen van een meer nationale geschiedenis naar de vuilnisbak verwijst. Hier komt de relativering van, misschien, onhoudbaar geworden waarheden voor de formulering van die waarheden zelf. En juist dat is het ideale recept gebleken voor eenduidige, stevige ‘waarheden’ van nieuw-rechtse nationalisten die de door al die relativeringen (en, niet te vergeten, een daar op afgestemd onderwijs) ontheemd geraakte burger weer een thuis geven.

Op zich is Een zwak voor Nederland een op dit moment hoogst noodzakelijk boek, al was het maar om een halt toe te roepen aan het soms halsloze triomfalisme van nieuw-rechts, maar Pels weet de valkuilen niet te vermijden die nu juist hebben gemaakt dat nieuw-rechts zoveel, vriend en vijand verbijsterend succes heeft. Nederland is een fictie. Natuurlijk. Zoals alles. Maar juist dat maakt in deze post-postmoderne tijden dat bepaalde ficties de kracht van werkelijkheid krijgen — en wie dat onderschat of verwaarloost door te blijven hameren op het fictionele karakter van al onze onderscheidingen, maakt zijns ondanks de weg vrij voor hen die van geen relativering meer willen weten.

De vraag die voor mij persoonlijk op dit moment van belang is, is of de hoofdpersoon van Het grote uitstel niet eigenlijk tot de laatste soort behoort. Ik heb hem nu in Berlijn, waar hij hijgend door de straten rent op zoek naar waar ‘het’ gebeurt. Ik ben zelf heel benieuwd wat hij daarvan verwacht.

METurm
‘Beim nächsten Mal wird Alles besser’

En zelf — het is een schande, maar toch — zelf betrapte ik me op wat je ‘winterverlangen’ zou kunnen noemen. Niet vanwege het weer, maar vanwege Poetins dreigement om Bush’s plannen in voormalige Oostbloklanden een antirakettenschild te plaatsen, te beantwoorden met de opvoering van de bewapening. Ik heb daar bij geknikt: de wereld wordt weer wat ze was, moet ik gedacht hebben, met een vreemd, en uiteraard afkeurenswaardig gevoel van opperste conservatieve tevredenheid.

4 gedachten over “Links

  1. Nee, dat zeiden ze niet. Niet op de Montagsdemonstrationen in Leipzig, niet op de demonstraties in Karl-Marx-Stadt, Dresden, Güstrow, Lauchahammer, Parchim, Jena, Greiz en nog andere steden. Na de Val van de Muur was het hier en daar op spandoeken te lezen; niet ervoor.

    Like

  2. Aha. Nu ja. Dat dacht ik. Ik had mij daarbij abusievelijk gebaseerd op een artikel in de Groene, over Mandel, waarin inderdaad staat dat de ene kreet wordt vervangen door de andere, en dat was blijkbaar in mijn hoofd gaan schuiven. Nu ja. Excuses.

    Like

  3. Die geschiedenis met die leus is erg interessant. Ik herinner me nog goed dat mijn moeder bij de TV woedend was nadat Kohl was ingegaan op de versie “Wir sind ein Volk”, terwijl men inderdaad in eerste instantie “Wie sind das Volk” had geroepen. Het was in feite annexatie per grammatica – en een duidelijke aanwijzing dat vooral de kleine woorden de eerste dragers van betekenis zijn – het zijn de kleine woorden waar de grote op steunen…

    Like

Reacties zijn gesloten.