Berlijn

Brandenburger Tor

Op het vliegveld voor mijn vertrek naar Berlijn vorige week maandag kocht ik om in de stemming te komen alvast een Frankfurter Allgemeine, en ik had het gevoel dat ik meteen met mijn neus in de boter viel. In deze grijze, door zijn immense formaat onhandelbare krant (zeker in een vliegtuig), in dit nieuwsvehikel dat nooit een prijs voor fijne, leuke vormgeving zal winnen, stond die maandag een lange ‘Gastbeitrag’ van Kurt Beck, voorzitter van de Duitse SPD, over het, zoals hij het noemt: neoliberalisme van de CDU van Merkel, waarmee de SPD overigens een coalitie vormt. Hij trekt ten strijde tegen de, volgens hem, kunstmatige tegenstelling tussen staat en vrijheid die door de CDU beleden wordt:

{6A7B7582-23A0-4155-8874-551B00381C31}PictureEs gibt soziale Gegensätze, die eine Mehrheit der Menschen in Deutschland beunruhigen. Aber ein künstlicher Gegensatz ist der zwischen Staat und Freiheit. Der Entwurf zum neuen Grundsatzprogramm der CDU gibt sich alle Mühe, so samtweich zu formulieren, dass er keinen mehr verschreckt. Doch der Staat, das bleibt, soll um der Freiheit willen immer weiter zusammenschrumpfen. Erstaunlich, wie wenig praktische politische Erfahrung der Traum vom Schrumpfstaat enthält. Würde die Union sich selbst beim Wort nehmen, müsste sie konsequenterweise auch weniger Bildung, weniger Investitionen und weniger Rechtssicherheit fordern. Über solche Folgen schweigt sie. Deshalb hängt ihr Neoliberalismus in der Luft. Er ist Ideologie ohne Erdung. Er hat den Menschen, die für ihre Kinder gute öffentliche Schulen wollen, nichts zu sagen, und er geht über die hinweg, die vom Rechtsstaat nicht nur den Schutz des Eigentums, sondern gleichermaßen den Schutz vor Willkür in der Wirtschaft und vor Diskriminierung am Arbeitsplatz erwarten.
Wo das Recht auf dem Rückzug ist, tritt nicht die Freiheit auf den Platz, sondern das Privileg. Das weiß jeder, der die Härte erlebt hat, ohne Begünstigung seinen Weg zu gehen. Wer seine Zukunft durch eigene Anstrengung erst gewinnen muss, der spürt, welches Gewicht die Forderung nach gleichen Rechten hat. Nicht Besitz darf den Ausschlag geben, sondern die immer neue Chance des Erwerbs, nicht Ort oder Status der Geburt dürfen entscheiden, sondern allein die immer offene Perspektive eines tätigen Lebens. Von „Chancen“ spricht heute fast jeder. Aber die volle Bedeutung des Wortes und die Verpflichtung, die mit der Chancengleichheit verbunden ist, muss man sich schon klarmachen. Denn um dieses Versprechen einzulösen, brauchen wir eine starke und energische Politik, die in der Lage ist, die sozialen Barrieren der Herkunft zu überwinden und neue Risiken, neue Formen der Ausgrenzung mit neuen Chancen und Sicherheiten zu beantworten. Dafür brauchen wir einen vorsorgenden Sozialstaat, der stärker als bisher die Ursachen sozialer Probleme angeht, anstatt nur die Symptome zu kurieren.

Linkse praatjes naar oud model, zo zou je nu kunnen zeggen, en uiteraard de volgende dag aanleiding voor veel, vanwege de bestaande coalitie, voorzichtig, maar toch tegelijk ook duidelijk afwijzend commentaar van CDU-kopstukken en zelfs enkele SPD-ers.

Het stuk viel me natuurlijk op na de uiterst bleke verkiezingscampagne in België de week daarvoor, en omdat ik er onwillekeurig een misschien bij uitstek Duitse neiging in bespeurde om zaken bij de wortel aan te pakken en man en paard te noemen. Niet alleen het gestechel over een minimumloon dat vorige week in de Bundestag de agenda beheerste, maar daarachter en daaroverheen naar de ideologische grondslagen verwijzen — ik zie het in België niet gebeuren, en in Nederland al evenmin.

En dat dan groot aangekondigd op de voorpagina van de FAZ, en breed, breder, breedst uitgemeten op pagina 10 van het eerste katern. Een essay van een voorzitter van een politieke partij…

Daarna wordt er naar aanleiding van zo’n essay natuurlijk ook in Duitsland het gebruikelijke spelletje ping-pong gespeeld, en uit nog heel andere dan enkel nobele motieven valt zeer goed te begrijpen waarom Beck met een dergelijk essay op de proppen kwam. Hij heeft aan de linkerzijde concurrentie gekregen van de verstoten oude partijmakker Lafontaine, die is samengegaan met de PDS van Gysi, een partij die, voor wie het zich nog herinnert, voortkwam uit de oude Oost-Duitse SED. Net als overal elders in Europa is de zich nog steeds als socialistisch afficherende SPD allang met goed fatsoen geen linkse partij meer te noemen. Schröders ‘Neue Mitte’ was net als Blairs ‘New Labour’ of Wim Koks polder-PvdA een verloochening van de socialistische ideologie (die laatste nam er zelfs met zoveel woorden letterlijk afstand van). Dat is ook waar de Vlaamse SPa ernstig aan lijdt, misschien wel juist omdat er in Vlaanderen op links geen werkelijk alternatief voorhanden is (zoals nu in Nederland de SP en in Duitsland dus sinds vrijdag de fusiepartij ‘Die Linke’). Groen! weet zich in Vlaanderen maar niet als een overtuigende politieke partij te verkopen. Ze blijft toch steeds een soort nobele ngo. Ze zegt wel graag deel te willen hebben aan de macht, maar haar optreden lijkt een angst te verbergen om de daartoe noodzakelijke spelletjes te spelen. De kopstukken druipen van Goede Bedoelingen die hen verhinderen om die met desnoods het tegendeel daarvan te verwezenlijken. Hun gelijk is voorlopig moreel (daarover bestaat bij mij geen twijfel), maar dat is nog lang geen politiek gelijk. Maar de Spa ligt, ook naar eigen zeggen, al heel lang ‘midden in het bed’ en heeft als zodanig niks werkelijk anders te bieden dan de liberale VLD, die op haar beurt pogingen onderneemt om naar dat ‘midden’ op te schuiven. (Enfin, ik mocht niet stemmen, vorige week zondag, vanwege mijn Nederlanderschap. Ik zei het al eerder: ik mag wél belasting betalen, maar niet meebeslissen over wat er met dat geld gebeurt. Tenzij ik Belg word).

Genoeg daarover. Het ging me om een door mij meteen als weldadig ervaren breedsprakigheid in de Duitse gazetten. Uiteraard niet in alle. Ik hoef alleen Bild maar te noemen. Maar de kranten die zichzelf als kritische media serieus nemen in Duitsland hebben niet de neiging om concessies te doen aan dat deel van de pers waarvan ze zich terzelfdertijd willen blijven onderscheiden. Uiteraard is er een klein verschil tussen (hoeveel is het?) 80 miljoen Duitsers en bijvoorbeeld 10 miljoen Vlamingen of 16 miljoen Nederlanders. Men kan zich in Duitsland met een kleiner percentage lezers tevreden stellen om toch een (naar Vlaamse en ook Nederlandse begrippen) monsteroplage te hebben.

Berlijn intussen is een stad waarin ‘het einde van de geschiedenis’ een historisch fenomeen is geworden. Toen ik er eind jaren tachtig was, nog voor de Val van de Muur, vond ik het kapitalisme op de Kurfürstendamm lichtelijk hysterisch, dat wil zeggen: excessief, overdreven, karikaturaal zelfs. Ik bracht het in verband met de daar nu eenmaal op zijn scherpst ervaren Oost-West-tegenstelling uit die jaren. Nu is het er echter nog tien keer erger. En uiteraard niet alleen daar. Ook de Alexanderplatz, na 18 jaar nog steeds, of alweer één grote bouwput, doet zijn uiterste best vooral op nog enkel een winkelcentrum te lijken.

Gedenkstätte Mauer

Voorts lijkt de stad, althans voor zover ze haar officiële gezicht toont, van zins om elke neiging tot ‘Ostalgie’ als iets uiterst verdachts voor te stellen. De herinneringen aan De Muur staan uiteraard allemaal in het teken van het schrikbewind van de voormalige socialistische heilsstaat, en de enkele wachttoren die er bij wijze van monument tussen inmiddels nieuw opgetrokken appartementsgebouwen nog staat, lijkt herinneringen te moeten oproepen aan een concentratiekamp, zoals ook de Gedenkstätte Berliner Mauer, waar een keurig uitgesneden stukje Muur met Todesstreifen vanaf een hoogte aan de overkant van de straat gefotografeerd kan worden, voornamelijk in het teken staat van afschuw — een soort voorgeprogrammeerde verontwaardiging.

Het gaat me er uiteraard niet om de DDR te rehabiliteren; het gaat er om dat men in Berlijn soms doende lijkt om in de herinnering aan de deling de DDR zelf ongedaan te maken. Nee, dat zeg ik niet goed: het is meer alsof men de herdenking aanwendt om het vergeten te bevorderen. Of nog weer anders gezegd: de realiteit van die deling wordt er overal herleidt tot historisch feit compleet met de ‘juiste’ interpretaties — terwijl die deling zelf alleen werkelijk betekenis heeft in de realiteit van de ervaring.

Zo kan men natuurlijk geen geschiedenisonderwijs geven (of überhaupt met zijn verleden omgaan) en bij de Gedenkstätte wemelde het uiteraard van de, overigens als overal elders altijd verveeld ogende schoolklassen die de trappen werden opgejaagd om er door een baardig leraarstype uitgelegd te krijgen wat daar aan de overkant van de straat nu precies te zien was. Dat maakte op de meesten nauwelijks indruk, al kun je bezwaarlijk collectief in een bus gejaagde pubers representatief noemen, natuurlijk. Maar er valt in dit opzicht meer te verwachten van de kunst, denk ik. Zowel het luchtige Goodbye Lenin van Wolfgang Becker als het meer recente Das Leben der Anderen (Florian Henckel von Donnersmarck)img-1 zijn films die aan de feiten een andere kleur geven en die zo menigmaal de ‘juistheid’ van de officiële interpretaties ondergraven. En bijvoorbeeld de nog maar juist overleden Wolfgang Hilbig was iemand die in en door zijn werk als geen ander voelbaar wist te maken wat de ervaring van de geschiedenis inhield. Zijn ’Ich’ is voor mij nog steeds één van de hoogtepunten van ‘Wende’-literatuur, omdat hij, net als toen nog de jonge Durs Grünbein, de vrijheid van het Westen al op voorhand problematiseerde (in ’Ich’ wordt de Oost-Duitse samenleving in postmoderne termen beschreven, en hij laat zo niet alleen de werkelijkheid van de Stasi-staat, maar ook de praktische consequenties van het postmodernisme zien waarmee het Westen op dat moment dweepte). Alleen zo kan er de nabijheid ontstaan die ‘historische gebeurtenissen’ van node hebben om gebeurtenissen te blijven en niet alleen historie te zijn.

MuurMuur kerkhof

Zelf zocht ik in Berlijn vooral naar die lange strook langs de Muur die Todesstreifen werd genoemd, en er zijn ondanks de bouwwoede van de afgelopen jaren nog verrassend veel van die braakliggende stukjes — Berlijnminnaar Armando zou zeggen: ‘schuldig landschap’ te vinden, hoe bijna landelijk ze er soms ook uitzien. Ik ben, tot mijn leedwezen, om de meeste musea heengelopen, al kon ik vanwege stukgelopen voeten niet om de tentoonstelling in het Hamburger Bahnhof heen: Schmerz heette die, met in ieder geval een indrukwekkend videowerk van Bill Viola, een in deze context plotseling erg voorspelbaar ogend drieluik van Bacon (over wie H. me ooit eens zei dat Bacon ‘te lekker’ en ‘te glad’ schilderde om de met zijn werk altijd in verband gebrachte pijn en afschuw waar te kunnen maken; ik ben er nu eens met mijn neus op gaan staan, en hij heeft een punt), en verder toch ook veel flauwekulkunst die het vooral moet hebben van de context, maar niet van zichzelf (Kassel schijnt er momenteel ook weer mee vol te staan, las ik in Die Zeit). Ik heb er ook nog even tussen Kiefers loden boeken vertoefd en ben nog door een zaaltje Beuys gestrompeld. Dan nog hinkepinkend op een trip down memory lane vanwege een verdieping schilderkunst uit de jaren tachtig: Rainer Fetting, Helmut Middendorf, Keith Haring, en nog andere ‘Neue Wilden’ (Baselitz, Penck, etc.) En dan beseffen dat hier nog steeds je hart ligt…

Maar voor het overige geen musea; enkel stad. Eindeloze straten langs hier en daar resten Muur. En ik was het vergeten, maar grote stukken van Berlijn lijken op… laten we zeggen op Apeldoorn: lelijke blokken tussen weelderig groen. In de winter moet het in die wijken grimmig zijn, grimmiger dan in Kreuzberg, de oorspronkelijke (West-Berlijnse) Turkse wijk, zeg maar, waar ik verbleef. Ook hier opvallend veel groen (maar waarschijnlijk ben ik te gewend geraakt aan Belgische steden, en viel het me daarom zo op), maar de huizen waren minder lelijk dan in bijvoorbeeld de wijk Wedding, al gaat het ook in Kreuzberg in alle gevallen om blokken: appartementsgebouwen, niet zelden met nog een achterhuis. Maar ze zijn ouder, en daardoor… gemoedelijker? Het heeft iets van vergane glorie, en die is altijd nog glorieuzer dan de nieuwbouw zonder geschiedenis. Dit is in de winter te verdragen. Maar als in Wedding de bladeren van de bomen vallen, blijven er alleen vierkante flatgebouwen over, gebouwen die tamelijk dicht op elkaar staan ook nog.

Berlijn is ook nog steeds de stad van excessieve graffiti — wat me (aangestoken door het symbool en de daarbij horende blikvernauwing) niets anders lijkt te kunnen zijn dan een uitloper van ‘die Mauerkunst’ die hier en daar nog gecelebreerd wordt (nog los van de gecertificeerde stukjes muur die je in plastic zakjes voor idiote prijzen kunt kopen (een stukje ter grootte van een kiezelsteen kost al gauw 5 euro — mét certificaat, dat dan weer wel); elders liggen op braakliggende stukjes land dan nog her en der stukken Muur geheel gratis onder bosjes verscholen). De trams, bussen en metrostellen worden grondig schoongemaakt, maar tijdens de schoonmaak wordt blijkbaar een deel van de ruiten mee afgeschraapt. Wat je dan krijgt is transparante graffiti: alles blijft leesbaar, maar is kleurloos geworden.

En dan was er nog die oude dame die op een zeker moment naast mij kwam zitten in de metro. Ik schoof een stukje op. Zo dik was ze niet, zei ze, en stak van wal. Ik heb een mateloze bewondering voor mensen die in vijf minuten hun hele levensverhaal zo in grote lijnen kunnen vertellen dat je nog tien keer op dezelfde metrolijn heen en weer zou willen rijden om alle details te vernemen. Ze was eigenlijk nog nooit uit Berlijn weggeweest: niet voor, niet tijdens, niet na de oorlog. Toen ik haar vertelde dat ik Nederlander was, begon ze over haar liefde voor tulpen, en dat ze altijd al eens naar Nederland had gewild. Het zou daar zo ‘sauber’ zijn. Ik besloot meedogenloos te zijn en zei: ‘Das war einmal.’ Waarop ze wijs glimlachend en tegelijk wat mistroostig naar de punten van haar schoenen keek. Dat men toch kan dromen, zei ze.

stufe