Het blijft een vreemd bedrijf — het literaire bedrijf. Ik leg de schuld bij degenen die ons de hoogromantische ideeën over het schrijverschap hebben bijgebracht. Het heeft ons totaal niet voorbereid op de zakelijkheid van de wereld waarbinnen literatuur zijn plaats moet krijgen. En zelfs niet op de formulieren en voorwaarden van de instanties die in het leven werden geroepen om de zakelijkheid van die wereld iets te verzachten voor de gevoelige schrijverszieltjes die calculeren zo niet ronduit barbaars, dan wel ver beneden hun stand achten. Ik reken er mijzelf toe — tot die zelfbenoemde aristocratie van navel- of in-de-verte-staarders, tot degenen die hun ongeschiktheid voor wat de samenleving vraagt, nee: eist, het ultieme bewijs van hun stand vinden. Heimelijk natuurlijk. Dat wel.
Dat ik kan foeteren op wat ‘men’ tot de topliteratuur van deze tijd meent te moeten uitroepen — het behoeft verder geen commentaar. Maar ik kan soms ook erg geïrriteerd raken door de formulieren waarin mij naar werkplannen en voortgang van de werkzaamheden wordt gevraagd. Ik behoor, zo zou ik telkens op die formulieren willen zetten, tot het type schrijver dat géén uitgewerkt plan heeft als hij ergens aan begint, alleen een vaag idee dat gaandeweg concreter wordt, of zelfs kan veranderen. Ik behoor tot het type bij wie de vorm aan de inhoud vooraf gaat en die in die zin heeft te volgen wat de geschreven tekst me dicteert. Reden waarom ik zelfs een strikt autobiografisch begonnen verhaal nooit tot een waarheidsgetrouw einde zou weten te brengen. En voor zoiets, zo wil ik dan wel eens in de beslotenheid van mijn werkvertrek min of meer luidop tegen niemand in het bijzonder zeggen: en voor een dergelijke opvatting van het schrijverschap is blijkbaar geen plaats.
Daarop zou dan de gebruikelijke tirade kunnen volgen over de teloorgang van onze cultuur enzovoort enzoverder, waarbij elk voorbeeld om het eigen gelijk te bewijzen goed is. (Zo zag ik, ik denk eergisteren het programma ‘Dit was het nieuws’, of ‘Dat was het nieuws’, of ‘Dit is het nieuws’ — enfin, de Nederlandse versie van wat al sinds jaar en dag op de BBC ‘Have I Got News For You’ heet. Het kan uiterst geestig zijn, ook het Nederlandse programma. Maar afgelopen zaterdag, met Adriaan van Dis als één van de gasten, hoorde ik de stand-up comedian Raoul Heertje een mij verbijsterende opmerkingen maken over de te lange zinnen in Van Dis’ laatste roman. Hij begreep er helemaal niks meer van, zij hij met het bekje van een verongelijkte peuter die zijn snoep niet krijgt. Het publiek lachen natuurlijk. Van Dis kwam daar met zijn altijd wat meisjesachtig ogende verontwaardiging tegen in het geweer door te beweren dat hij helemaal geen lange zinnen schreef, terwijl hij natuurlijk het havoklantje Raoul Heertje onmiddellijk met een zin met minstens vijf bijzinnen op zijn nummer had moeten zetten.)
(Nog erger: iemand vertelde me een bijeenkomst van Vlaamse vertalers en Nederlandse uitgevers bijgewoond te hebben, en op de vraag van één van de vertalers wat de Nederlandse uitgevers dan precies van hen verwachtten, kwam als antwoord dat iedere buitennissigheid beter vermeden werd. Daarmee werd vast ieder gallicisme, germanisme en ander barabarisme bedoeld waarmee het Vlaams gewoonlijk gekruid is, maar ook een doodgewoon woord als ‘venster’ vonden de Holanders al heel erg buitengaats; men gebruikte maar beter ‘raam’. Men zou die heerschappen toch aan iets buitennissigs opknopen, niet waar?).
Het alternatief voor de formulieren — om even terug te keren naar waar het me om begonnen was — heet natuurlijk: vertrouwen. Schrijvers als ik, die hun boeken niet op voorhand kunnen plannen, die werken vanuit wat er zich onder hun handen vormt, willen eigenlijk op hun woord geloofd worden wanneer zij de bevoegde instanties vertellen dat het wel goed zal komen: ‘gelooft u mij toch.’
Tegenover mensen die wat dichterbij staan, kan het nog iets grappigs hebben wanneer je — inmiddels zelf wijzer geworden en dus al op voorhand zelf grinnikend — op hun vraag waarover je boek gaat, antwoordt dat je niet het flauwste idee hebt. Of, als het werk wat is gevorderd: dat je geen idee hebt waarheen het uiteindelijk zal gaan. Wat ook niet helemaal klopt, omdat van alle dingen die althans ik gewoonlijk wél weet als ik aan iets begin, het eindpunt me wel ongeveer voor ogen… schemert. Maar als eindpunt kan het dan soms weer een sta-in-de-weg zijn, omdat de weg er naar toe zulke bochten neemt, dat het steeds onwaarschijnlijker wordt dat je er ooit nog zult geraken.
Zoiets kan ook voor jezelf gemakkelijk tot wanhoop worden. Ik heb bijvoorbeeld nu net een aantal weken achter de rug van zwemmen zonder ook maar ergens land in zicht. Ik schreef op een dag een mooie passage van iets meer dan 3000 woorden. Een vruchtbare dag. Maar in de dagen en weken die volgden schreef ik de volgende pakweg 2000 woorden telkens opnieuw en telkens anders. En dat alles omdat de tekst na alle — denk ik toch — gerechtvaardigde uitweidingen nu om een einde vroeg, alsof al die aftakkingen, mis- en omleidingen er nu om vroegen toch althans van iets de aftakking te zijn, alsjeblieft. En ik wist het niet, terwijl ik doorschreef, weggooide, doorschreef en nog eens weg gooide en dan toch weer hernam. Ik plunderde het internet. Ik herinnerde me de boeken in de onbereikbare dozen in ons nog steeds niet weer opgebouwde huis — de boeken die ik natuurlijk had móéten meenemen, in plaats van het rijtje dat ik dacht nodig te zullen hebben toen we hier in januari naar toe verhuisden. Maar dat waren zelf allemaalafleidingen en uitvluchten.
Intussen drong zich de afgelopen tijd de zakelijke kant van het schrijverschap nog eens met kracht op, want eigenlijk moest er nu een flaptekst, in ieder geval een catalogustekst komen, en het omslag en… jawel, auteursfoto’s. Eén en al ongemakkelijkheid in het naar hier, naar daar kijken, in het zus en zo kijken, en dan de genadeloze blik van H., die vindt dat ik op de ene foto wel heel erg mijn best doe om op een schrijver te lijken, en op een ander lijkt het alsof ik kramp heb, zo deelt ze me mee. Ik heb de keuze van een en ander dan maar overgelaten aan de uitgever en zijn, zo schreef hij, ‘hoogst professionele testpanel’ (de secretaresse? zijn dochter?) Alsook het omslag, waarop PJ, die ik het stuurde, alvast met een welgemeend ‘jakkes’ reageerde. Het is geen omslagje voor estheten, kunstliefhebbers of mensen met een meer dan gemiddeld ontwikkeld gevoel voor schoonheid. Hoewel… Het op het beoogde omslag getoonde bebroekte achterwerk bezit een zekere schoonheid, toch wel. Als het dat is. Als je zoiets zo noemt, bedoel ik. Maar het is het artistieke een eindje voorbij, zo mag je denk ik wel zeggen. Ik houd het hier nog even achter tot het definitief vastligt.
Het… het productieschema, zo vermoed ik dat het heet… dwong me over het boek na te denken als een afgerond geheel, terwijl het nog een open zenuw was. Het enige wat je natuurlijk kunt doen, is doorschrijven, blijven wegstrepen, blijven hernemen. En juist vorige week lag het ineens voor de hand, was het onbegrijpelijk dat ik niet vanaf de eerste zin had gezien waar het boek natuurlijk moest eindigen — al bracht dat zo zijn eigen paniek met zich mee. Ik moest, ik moet onverwijld naar Berlijn om er iets op te zoeken wat in mijn herinnering niet scherp meer is, iets wat op zich niet meer in het huidige Berlijn te vinden is (mijn herinneringen dateren van, ik denk 1986, 1987, al gaat het me niet om mijn eigen herinneringen), maar wat op sommige plekken als geschiedenis nog wordt bewaard — en ook daarbuiten zijn er nog sporen. Enfin, zelf geen wandelaar zijnde: er
zal gewandeld moeten worden, misschien om een straatje te vinden waar ik nooit was, maar dat het perfecte decor vormt voor wat er in het boek nog moet volgen.
De vlucht is inmiddels besproken, onderdak geregeld, openbaar vervoer uitgezocht, adressen genoteerd, en met nog een beetje inlezen de komende dagen moet het lukken om daar over krap twee weken op eindelijk eens een efficiënte wijze dat te vinden wat ik zoek.
En met die opluchting nadert dan weer de spijt dat ik het boek blijkbaar nu echt aan het afronden ben. Want hoezeer aanvankelijk en ook nog geruime tijd daarna zonder een duidelijk richtpunt — het schrijven is toch uiteindelijk het organiseren van een parallelle wereld waarin zelfs de bevestiging van de eigen machteloosheid tegenover… laten we zeggen: tegenover Het Lot je het gevoel geeft dat je het in eigen hand hebt.