Lof van de kritiek

In NRC staat een artikel van Arjen Fortuin over de noodzaak van recensies. Je zou ook kunnen zeggen dat het stuk zelf een recensie is — een van de voorbeeldige soort, of dan toch minstens een voorbeeld van het soort recensie dat Fortuin verdedigt. Het gaat om een bespreking van een bloemlezing van na-oorlogse beeldende-kunstrecensies, De schilderkunst in een kritiek stadium?, samengesteld door Jonneke Jobse. Voor Fortuin is de bundeling aanleiding voor een ‘preek voor eigen parochie’, zoals hij het zelf formuleert:

het misverstand dat een recensie in de eerste plaats ‘consumentenvoorlichting’ zou zijn, wint rap aan terrein — hand in hand met de veronderstelling dat het oordeel van een criticus ‘ook maar een mening’ zou zijn. Dat wordt niet veroorzaakt door, maar wel versterkt door de ballen of sterren die bij veel Nederlandse (en Vlaamse -MR) kritieken staan. Die zijn inderdaad consumentenvoorlichting in zijn zuiverste vorm, maar ze zijn  niet het hele verhaal. Het gaat niet om de ballen, maar om het spel.

Het is een stuk van een criticus die begrepen heeft dat (in dit geval) kunstkritiek, of om de parochie meteen te herleiden tot die van Fortuin (en mijzelf): literatuurkritiek deel uitmaakt van de literatuur en dus in deze tijd in hetzelfde verdomhoekje zit als die literatuur zelf, het verdomhoekje waarin niet de schrijver of de criticus bepalend is voor wat als ‘goede’ of ‘juiste’ literatuur wordt aangezien, maar de door de commercie gestuurde media de agenda bepalen. Dat Fortuin, als ook nog eens de chef Boeken van NRC, zich daartegen wil verzetten, is moedig, en niemand die de literatuur (waarvan kritiek een vanzelfsprekend onderdeel uit zou moeten maken) een warm hart toedraagt, kan daar tegen zijn.

Fortuin schrijft:

In het hele uitdijende spectrum van oordelen en meningen is de criticus degene die betaald wordt om onafhankelijk te zijn, om op te schrijven wat hij werkelijk vindt en gelooft — óók als dat zakelijk onverstandig is of hem maakt tot de dissonant in een koor van al dan niet oprechte bewonderaars. Er moet in het debat over kunst iemand zijn wiens mening niet door commercieel belang wordt gestuurd. (…) (Voor de goede orde: een criticus die niet meent wat hij schrijft, is een bedrieger).

Het belangrijkste woord is hier inderdaad ‘onafhankelijk’, en het roept onmiddellijk de vraag op in hoeverre Fortuin als coördinator literatuur van NRC Boeken zelf weerstand kan bieden aan het commercieel belang in zijn keuze voor de boeken die hij bespreekt en laat bespreken, zijn keuze voor de recensenten die hij die boeken laat bespreken, de lengte die hij die recensenten in hun stukken toestaat — kortom: de hamvraag is of Fortuin in het huidige medialandschap in staat is om van de boekenbijlage iets te maken dat weerstand kan bieden aan datgene waarbij de rest van zijn krant bestaat, of hij die onafhankelijkheid ook daadwerkelijk kan organiseren in zijn bijlage. De tweede vraag is wat die onafhankelijkheid, mocht ze inderdaad te regelen zijn in zijn krant, binnen die krant — bij de hoofdredactie, om over de eigenaren, investeringsmaatschappij Egeria en Lux Media, nog maar te zwijgen — dan precies te betekenen heeft.

In kringen van echte krantenmensen is er vaak dédain te bespeuren voor zo ongeveer alles wat met cultuur te maken heeft. Zelfs Bert Bultinck in zijn uitstekende 1000 woorden-column in DS Weekblad ontkomt er niet altijd aan. ‘Het gerejemieer van kat en muis in het letterenhuis blijft tenslotte een vermakelijke, diep-humanistische, maar ultiem redelijk ongevaarlijke kruiswoordpuzzel. First-world problems met literaire sterretjes’, zo schreef hij een aantal weken geleden.En vorige week werd poëzie nog afgedaan als de ‘meest esoterisch-etherische der hobby’s, de ayurvedische massage niet meegerekend’. Ik heb geen idee wat dat laatste inhoudt (al kan ik het vast ergens opzoeken), en ik vermoed dat Bultinck daar met een ‘q.e.d.’ op zou antwoorden. 

Waarmee ik niet zozeer Bert Bultinck wil viseren — die is in het licht van dit soort, uiteraard als min of meer humoristisch bedoelde omschrijvingen een bijna tragisch te noemen literatuurlezer en -liefhebber, en zelfs -kenner, iets wat in zijn kringen (de kringen van persmensen pur sang bedoel ik) niet evident moet zijn. Het gaat er om dat Fortuins ‘onafhankelijkheid’ in de ogen van hen die bepalen waar een krant over gaat en om draait, hoogstens iets kan zijn dat hem vergund wordt — zolang het geen lezers kost. Uiteindelijk zet De Morgen zijn boekenbijlage ook alleen maar verder omdat die blijkbaar op de dag van zijn verschijnen nog steeds zorgt voor een meerverkoop van ongeveer 2000 exemplaren — al blijft die krant in het voortzetten van de bijlage wel heel halfslachtig als je ziet wat daarin dan zoal aan bod komt, en op welke manier vooral.

Fortuin heeft het in zijn stuk over de mate waarin bij de huidige explosie aan meningen het koor van stemmen over een kunstwerk geregisseerd is ‘door degenen die er belang bij hebben’: boekverkopers, uitgevers. Er blijkt een levendige handel in (positieve) recensies te zijn. Dat weet het publiek over het algemeen ook wel — en misschien is dat de reden waarom er onder dat publiek een zekere hunkering lijkt te bestaan naar autoriteiten die nu eens zonder verborgen agenda zeggen wat kwaliteit heeft en wat niet, en vooral ook waarom (een van de de redenen voor het succes achter ‘lezers voor lezers’-programma’s als ‘Uitgelezen’ in Gent en elders, en ‘Overlezen’ in Turnhout en omstreken).

Maar kan Fortuin, kan ook maar enige ‘chef boeken’ heen om door de media gehypete schrijvers, om auteurs die nog voordat ook maar iemand hun boek gelezen heeft al op voorhand in alle boekenbijlagen tegelijk geïnterviewd en gerecenseerd worden omdat ze ongelezen en ongezien op voorhand belangwekkend worden geacht, auteurs die om die reden soms ook een abonnement lijken te hebben op de nominaties voor de grote (commerciële) prijzen, ook al gaat het daarbij om nu niet meteen hun beste boek? (Het is een categorie waar iedere schrijver overigens erg graag toe zou behoren). Op een dergelijk moment ontstaat er tussen de verschillende boekenbijlages zoiets als een wedstrijd: wie er het eerst is met een interview, een groot stuk, een fikse foto. Ontsnapt NRC Boeken daaraan?

En dan blijft er nog een belangrijke vraag: in hoeverre wordt de ‘onafhankelijkheid’ die een boekenbijlage heeft weten af te dwingen bij een hoofdredactie die er zich verder niets aan gelegen laat liggen, gedragen buiten die bijlage zelf? Is er nog een ‘openbaarheid’ van enige betekenis waarbinnen een onafhankelijke, kritische recensie deel uitmaakt van een voortgaand debat over literatuur? Natuurlijk is dat debat er nog, maar toch vooral in wat de niche heet te zijn. Maar verschijnt die recensie niet toch vooral in een door commerciële belangen geregeerde openbare ruimte, en functioneert ze daarbinnen dan niet toch vooral als ‘een consumentenadvies’, ondanks de bedoelingen van de recensent, van de coördinator literatuur of de chef boeken of hoe heet dat tegenwoordig? Dus: zélfs als de recensent in kwestie de onafhankelijkheid hoog in het vaandel heeft, zoals Fortuin zelf?

Voor de goede orde: ik ben blij met zo’n stuk van Fortuin. Niet in het minst omdat dat stuk verschijnt in nu juist een boekenbijlage. Was ik een onverbeterlijke optimist, ik zou gewagen van een ‘kentering’! Mét uitroepteken. Ik denk niet dat ik per se een pessimist ben wanneer ik toch wat vragen heb bij de misschien net iets te simpele voorstelling van zaken als het gaat om wat we aan moeten met de literaire kritiek en haar ontegensprekelijke belang voor de literatuur. Wat betekent de bepleite onafhankelijkheid als we tegelijkertijd weten dat die onafhankelijkheid alleen maar iets is wat wordt gedoogd: als iets waarmee achtergebleven intellectuelen zich mogen bezighouden? Terwijl literatuur gewoon blijft wat het geworden is: lifestyle, accessoire, inwisselbaar tegen een goede fles wijn (vijf sterren van ‘wijnschrijver’ Bruno Vanspauwen), een paar handgemaakte schoenen van n.d.c. (erg mooi)? Ik vind het een van de lastigste vragen van dit moment. 

Een gedachte over “Lof van de kritiek

  1. Het komt mij voor dat Fortuin zich in dit stuk van 20 juni sterk heeft laten inspireren door visie en ideeën van Kees Fens, zoals hij die gelezen heeft in mijn door hem een week later besproken biografie van Kees Fens, ‘Mijn versnipperd bestaan’. Fortuin noemt Fens nergens in ‘Lof van de kritiek’, maar wat hij schrijft lijkt opgewarmde kost.

    Like

Reacties zijn gesloten.