Willen of niet, wie eens als ‘culturo’ is bestempeld, raakt maar moeilijk van dat etiket af. Marc Reugebrink vindt dat griezelig omdat het aangeeft dat diversiteit almaar minder wordt geduld.
We leven in glasheldere tijden. Nu de populisten overal aan het roer staan, worden er volop etiketten geplakt, bokken van schapen gescheiden, kaf van koren – en je kunt maar beter aan de juiste kant staan. Zelf kom ik er bekaaid af. Ik ben een ‘culturo’, zo heb ik de afgelopen weken begrepen. En als culturo ben ik vanzelfsprekend links. En meteen ook elitair. Dat is allemaal niet goed. Nog een geluk dat ik de heteroseksuele ‘obediëntie’ ben toegedaan, ook al beperkt me dat ernstig in mijn kledingkeuze.
Natuurlijk wil ik bij dat mij opgeplakte etiket graag de nodige kanttekeningen maken. Ik ben geen culturo, ik ben een schrijver, een literair auteur. Mij lijkt dat niet aan elkaar gelijk te zijn. Hoewel. Ja, ik draag mijn hart links. Maar ik ben er tegelijkertijd van overtuigd dat cultuur voor veel linkse politici nu niet meteen een prioriteit is. Het verwijt dat kunst en literatuur elitair zijn kwam aanvankelijk vooral uit die hoek, zeker nadat links het idee van volksverheffing uiteindelijk maar had opgegeven en onder het mom van ‘cultuurparticipatie’ vooral koppen begon te tellen (cultuur = bezoekersaantallen). In mijn ervaring geniet je als literair auteur veel meer respect bij de van oorsprong confessionele partijen – bij politici die van oudsher nog vertrouwen hebben in Het Woord, ook al bewijst de irritatie die iemand als Rik Torfs in eigen rangen veroorzaakt dat men zulks nu ook weer niet moet overdrijven. Maar je hebt bij tsjeven en zelfs grefo’s (gereformeerden) in ieder geval het gevoel dat je ze mag tegenspreken en dat ze dan nog luisteren ook.
De trapauto is geen maatstaf
Elitair ben ik ook al niet. Nee, écht niet. Wel is het zo dat als het bijvoorbeeld over literatuur gaat, ik daar met de nodige kennis van zaken over spreek. Ik ben al meer dan een half leven met literatuur bezig, moet u weten. Als schrijver steun ik op een traditie van eeuwen waarvan ik al lezend kennis heb genomen en die ik al schrijvend telkens weer inzet.
Vandaar dat ik in E.L. James weinig van waarde terugvind – om het clichévoorbeeld van vandaag nog maar eens te geven (eerder was het Dan Brown, geloof ik?). Niet omdat ik me beter voel dan die miljoenen lezers, maar omdat iemand die verstand heeft van auto’s het liever ook niet heeft over de deugden van de trapauto. Ik misgun niemand zijn trapauto. Ik weiger alleen om die tot maatstaf te maken.
Maar ik herhaal: we leven inmiddels in glasheldere tijden. Mijn pogingen om onder het etiket uit te komen dat mij wordt opgeplakt, zijn in de ogen van de etikettenplakkers zelf alleen maar een bewijs dat ik dat etiket dubbel en dik verdien. En dat is bepaald griezelig. Communisten aten nooit kinderen, maar toch waren hele volksstammen daar op een zeker moment vast van overtuigd – voldoende overtuigd zelfs om de wapens op te willen nemen. En nu we toch bezig zijn: joden waren nooit ongedierte, maar er was heel weinig voor nodig om precies die definitie ingang te doen vinden en een hele schare welwillenden te vinden die, passief of actief, mee wilden helpen om dat ongedierte uit te roeien.
Ik weet het. Altijd weer diezelfde voorbeelden. Het is daarom dat de etikettenplakkers elke vergelijking met die duistere periode uit onze geschiedenis willen verbieden. Niet geheel ten onrechte. Maar ook niet geheel terecht. Het gaat niet om specifiek die periode. Het is maar dat we sinds die periode meer dan ooit tevoren weten waartoe etiketten plakken kan leiden. En de Chef Etikettenplakker zelf weet het ook, anders zette hij niet altijd dat eierdopje op zijn kop om te jammeren over de reductio ad hitlerum die hem ten deel valt wanneer hij zelf gereduceerd wordt tot zíjn ‘obediëntie’.
Het gaat precies om die reductie van de werkelijkheid tot stereotiepen in een economisch, politiek en cultureel klimaat dat in toenemende mate geen nuances meer toestaat. Waarin de werkelijkheid niet langer veelkantig is, maar steeds meer eendimensionaal. Kunstenaars, schrijvers (maar ook journalisten, intellectuelen en nog anderen die tot die als homogeen voorgestelde club ‘culturo’s’ worden gerekend) hebben de neiging om de courante definities van mensen en dingen nog eens om te draaien, anders te bekijken. Dat is van het grootste belang voor een democratische samenleving. Zo beschouwd lijken ze altijd maar weer in de contramine te zijn, dwars te liggen.
Dat is overigens niet hetzelfde als ‘links’ zijn. Het is voortdurend de vraag stellen wie of wat wij zijn: een schepsel Gods, een zelfstandig kritisch individu, burger, Vlaming, zoogdier? En we stellen die vraag juist omdat er in elk tijdperk mensen zijn die menen dat het antwoord op die vraag nu toch wel definitief is gegeven.
Niet iedereen heeft er baat bij dat die vraag openblijft. Het is daarom dat kunstenaars, schrijvers, journalisten tot op de dag van vandaag in (rechtse én linkse) dictaturen gewoonlijk tot de eersten behoren die worden opgeruimd. Dat is wellicht de angst van hen die nu zo treiterig tot culturo’s worden gereduceerd door een partijleider die vanwege het winnen van gemeenteraadsverkiezingen en verder steunend op altijd onzekere peilingen al een voorschot neemt op de situatie waarin tegenspraak niet meer zal baten.
Dat mag overdreven lijken, maar toch is die angst niet helemaal zonder grond. De Wever en andere N-VA-ers die zich in dezen al hebben geroerd lijken met dit soort reducties bepaald niet uit te zijn op dialoog, maar op de afschaffing van de diversiteit, van een veelkantigheid die, meer dan vandaag de dag aan bod komt, te danken is aan wie momenteel rücksichtslos op één hoop worden geveegd met de bedoeling hen af te voeren.