Nablussen

248517_384505454956755_423354096_n.jpg

En prompt verschijnt er een Standaard der Letteren waarin van de tien besproken boeken er maar liefst drie vijf sterren krijgen, drie boeken vier sterren, drie boeken krijgen drie sterren en één boek maar twee sterren. Ik zou zeggen: dat gaat de goede kant op. 60% van de besproken werken is minimaal ‘uitstekend’, de helft daarvan is zelfs ‘onmisbaar’, en als je de titels met drie sterren er nog bijtelt, dan moet je vaststellen dat deze week 90% van de besproken boeken ‘goed’ wordt bevonden.

In haar redactioneeltje, ‘Overboekt’, doet chef Veerle Vanden Bosch vandaag dan ook nog eens wat Cloostermans naliet: illustreren waarom Inghels’ boek tekort zou schieten. Daarmee lijkt ze Cloostermans in bescherming te willen nemen, maar in feite bevestigt ze slechts dat Cloostermans’ recensie die naam niet waardig was (enfin, de bespreking van Inghels was deel van een stapelrecensie). Ze laat op zijn best zien waarom Cloostermans geen zin had om zijn ergernis te motiveren en waar die ergernis vandaan kwam. Misschien had ze beter iets eerder ingegrepen en voordat ze C’s artikel plaatste even aan hem gevraagd om een en ander goed te motiveren? Aan het slot van haar stukje schrijft ze: “Meer dan bij een brandend A4’tje was Maarten Inghels gebaat geweest bij een degelijke redactie”. Maar had de lezer niet meer aan Cloostermans’ recensie gehad als zij zelf op voorhand wat redactie had gepleegd op zijn stuk? 

Intussen wordt er op mijn Standaard-stuk nog het meest gereageerd vanuit de… hoe zal ik het noemen? — de klassieke culturele reflex? (Ik ga dan even voorbij aan een stukje dat Frank Hellemans op de internetpagina’s van Knack publiceerde — het stond oorspronkelijk hier, maar nu vind ik het niet meer terug. Het was bedoeld als een vooral persoonlijke afrekening, zo leek het. Hij had slecht gelezen, suggereerde dat ik voor boekverbranding was, dat ik vond dat recensenten mij alleen positief mochten bespreken, want in zijn ogen kan het niet anders of alles wat ik doe is ter meerdere eer en glorie van mijzelf, iets waar hij, Frank Hellemans, persoonlijk een stokje voor zal steken!  Verder meende hij nog: “Schrijvers die de literatuur ernstig nemen, hebben baat bij negatieve recensies om te weten of hun marsrichting de goede is.” Kortom, we moeten Frank bellen voordat we zelfs nog maar aan een boek beginnen; hij zal ons dan zeggen of we goed bezig zijn. Enfin, het was een idioot en zurig stukje — misschien dat het daarom van het net is gehaald?)

Maar uit de meeste reacties blijkt dat men denkt dat mijn pleidooi voor enkel positieve recensies in de dag- en weekbladen de bedoeling heeft om de vrijheid van meningsuiting in te perken. Terwijl het mij er nu juist om gaat dat die vrijheid van meningsuiting op die plekken niet of nauwelijks meer bestaat. De wet van de markt dicteert voor een groot deel de keuze van de te bespreken werken en de wijze waarop in bijlages met boeken wordt omgegaan (meer human interest, meer kortere stukken, minder motivering, het sterrensysteem). De gefundeerde, binnen de traditie van de literatuur en de literatuurkritiek wortelende recensie is daar niet langer gewenst. Telkens weer moet ik herhalen dat ik uiteraard het liefste zag dat de context waarbinnen de literatuur en literatuurkritiek oorspronkelijk stonden, nog maatgevend was voor wat er ook in bijlagen gebeurt. Maar dat is niet meer zo. De context is economisch, niet langer cultureel. En daar moet ik altijd aan toevoegen: niettegenstaande de bedoelingen van hen die voor die bijlagen werken, van wie de meesten niet lijken te zien op welke wijze de economische context hun mogelijkheden bepaalt.

Ik denk dat veel mensen het te cynisch vinden. En het is zeker als realiteit iets waartegen ook ik me wil blijven verzetten — onder andere door juist binnen die economische context het literair waardevolle boek naar voren te schuiven in een enthousiasmerend betoog dat laat zien waarom dat boek literair waardevol is en waardevolle literatuur relevant. Ik zie met andere woorden in het pleidooi voor de positieve recensie niet de toegeving aan marketingpraatjes van grote uitgeverijen en hun colporteurs, of aan de grote boekhandelketens die geen boeken maar ‘units’ verkopen — maar vanuit mijn oogpunt is het juist een poging om de literaire waarde op de agenda te krijgen in een context die aan die waarde geen boodschap heeft als ze niet onmiddellijk in economische termen uitgelegd kan worden.

Maar kijk, vandaag viel de nieuwe Leeswolf op de mat — een tijdschrift vol positieve én negatieve recensies, bedoeld voor mensen die van literatuur houden, en verschenen in een context waarin het debat over literatuur nog wél bestaat. Een kleine kring, helaas, al zou ik willen dat de stukken die in dit blad staan ook gewoon in de krant mogelijk waren. Dat dat niet het geval is blijkt misschien uit het feit dat allerlei recensenten die vroeger voor de literatuurbijlagen van dag- en weekbladen schreven, nu voor De Leeswolf zijn gaan schrijven. Daar kun je nog kwijt wat in de krant niet meer kan en niet meer mag. Ik ken in die kringen niemand die dat niet betreurt. 

Een gedachte over “Nablussen

  1. Terzijde: mooi ook dat bib.net de recensies van De Leeswolf automatisch koppelt aan de catalogi in de bibliotheek. Ook mensen die het blad op zich niet kennen, krijgen dus als ze een boek zoeken de in de regel erg betrouwbare en in ieder geval goed gestoffeerde recensies te zien. (Al is dat geen “advies” per se, want de recensies verschijnen pas als je het boek opzoekt. Vreemd dat de Leeswolf niet ook (ik benadruk: “ook”, het blad als geheel is wel zo prettig omwille van de langere stukken) gewoon integraal online staat.

    Like

Reacties zijn gesloten.