Grumpy

Misschien is het omdat ik een groot stuk voor de krant aan het voorbereiden ben en daarin koste wat het kost het verongelijkte toontje wil vermijden… Misschien is het domweg dan toch de leeftijd, is nu alsnog dat moment gekomen waarop ik door het getal word ingehaald nadat ik lange tijd het gevoel heb gehad dat alles wat ik met dat getal associeerde niets met mij te maken had…

De BBC heeft een tijdlang een programma gehad dat ‘Grumpy old men’ heette. In dat programma zaten welbespraakte, bekende Britten heerlijk te mopperen op alles wat nieuwerwets was, en dat ging van irritatie over het plotselinge gebruik van ‘Mumbai’ waar voorheen iedereen uit de voeten kon met Bombay, tot de verkoop van bronwater in flessen, bij de huidige, door en door gecontroleerde kwaliteit van ons leidingwater toch wel zo ongeveer de grootste zwendel van de eeuw. En kwam zo’n mopperaar niet aanzetten met de redenering dat ‘Mumbai’ nu eenmaal de officiële benaming was voor Bombay, laat staan dat het hardnekkig gebruik van Bombay duidde op een kolonialistische mentaliteit, want er is toch ook niemand die gelooft dat we door Peking te veranderen in Beijing met die laatste benaming de naam van die stad ook maar enigszins op de correcte Chinese wijze uitspreken.

Vlaanderen heeft een tijdlang zijn eigen variant van dit programma gehad: Bromberen heette het, en het werd gepresenteerd door Pat Donnez. Ik heb ooit aan twee uitzendingen meegedaan, één over muziek en één over Vlaanderen. Dat was in een tijd dat ik eigenlijk liever in de uitzending had gezeten die over Nederland ging (waarin Stijn Meuris zich op een grappige wijze boos maakte over ‘dat geschreeuw van zo’n tweedehandszangeresje als Anouk’, zo herinner ik me), en echt veel irritatie over de huidige muziek is er bij mij ook niet meer. Ik voelde althans toen niet de behoefte me af te zetten tegen het hersenloze gebeuk dat Techno heet — een muzieksoort die, zoals technofanaten weten, inderdaad alleen maar te verdragen is na de inname van veel verdovende middelen. Maar de tijd dat de wereld was opgedeeld in ‘discogangers’ en ‘blueskikkers’ en dat bijvoorbeeld John Travolta bij die laatste types heuse haatgevoelens kon wekken, is al heel lang voorbij. Nu bestaat alles vredig naast elkaar, zo is mijn indruk, indie naast techno, techno naast singer/songwriter naast hiphop, dubstep en wat niet al.

Distinction. Het was een verschil dat zich vroeger ook politiek liet vertalen. Wie naar de disco ging was een rechtse conformist — bedoeld was: koos voor consumptieve, keurig in de pas met het kapitalistische systeem lopende prefab. Blueskikkers zaten onder dekking van verschrikkelijk authentieke muziek in alternatieve kroegen moeilijke gesprekken te voeren. Rechtse mensen zijn gezelliger — Claus had gelijk. Hoewel voor mij toentertijd de oorverdovende (kut)muziek in disco’s nu niet onmiddellijk geassocieerd werd met ‘gezelligheid’ (maar kijk eens aan — wat er van die kutmuziek uit die tijd niet alsnog op mijn iPod terecht is gekomen… Nostalgie treft ons allemaal). Maar ‘gezelligheid’ was burgerlijk, en dat blueskikkers als ik met allerlei ingewikkelde praatjes in verduisterde, naar verschaald bier en ongeledigde asbakken ruikende kroegen in feite onze eigen ‘gezelligheid’ schiepen, was toentertijd bepaald niet aan mij besteed.

Ondanks verzekeringen van producent en presentator dat het heel goed was geweest, vond ik zelf mijn passage in ‘Bromberen’ destijds niet zo heel geslaagd. En dat stelde me op een bepaalde manier gerust. Ik was blijkbaar nog niet toe aan wat je het prerogatief van de derde leeftijd zou kunnen noemen, al moet ik daaraan toevoegen dat ik wel enorm genoot van de spitsvondige humor waarmee de deelnemers aan het BBC-programma en ‘Bromberen’ de vanzelfsprekendheden van vandaag de dag aan de kaak stelden. Dat genot had veel te maken met instemming, en hoewel noch de grumpy old men noch ik ons ooit zouden verlagen tot het ‘vroeger-was-alles-beter’ van ónze ouders, was er bij het bekijken en beluisteren van die programma’s toch op zijn minst heimelijk de overtuiging dat het er vandaag de dag in ieder geval een stuk slechter op was geworden.

Ik bedoel, en bedoelde ook toen al: dat we naar de verdommenis gaan.

Wat ik voel als ik op een willekeurige dag de krant opensla, heeft niets met knorrigheid te maken, maar alles met woede. Dat zou me op het punt van de voortschrijdende veroudering gerust moeten stellen: men wordt immers milder met de jaren? Van mildheid is bij mij geen spoor. Hier, pagina 3 van De Standaard vandaag: Smet (hij weer!) over de wildgroei aan studierichtingen in het huidige onderwijs. ‘343 richtingen moeten er 100 worden, belooft minister Smet’. Dat elke neiging dat te veel met enige nuancering te benaderen mij inmiddels ontbreekt (het geduld is op), mag blijken uit het feit dat ik na diagonale lezing onmiddellijk begin te bulderen over ‘marktgedreven motieven van een zich socialist noemende strandjanet die godverdomme zijn eigen moeder nog zou wegbezuinigen als ze zijn consumentistische logica in de weg zat’. Strandjanet ja. Ik weet het. Minister Smet is homoseksueel. Dit is, op zijn zachtst gezegd, geen nette manier om het over de man te hebben. Politiek incorrect, en hoewel extreem politieke correctheid riekt naar verschaald bier, asbakken en langharige jeansdragers van een klassiek linkse signatuur en dus bepaald ongezellig is — zo hoeft het nu ook weer niet.

MarthaNussbaumNietvoordeWinst.jpg

Ik lees momenteel Martha Nussbaums Niet voor de winst — een boekje met als ondertitel: ‘Waarom de democratie de geesteswetenschappen nodig heeft’. Ik blijk bij lezing ervan zelfs niet afkerig van een formulering als deze: ‘We streven naar bezittingen die ons beschermen en die ons een prettig en behaaglijk gevoel bezorgen — wat Tagore ons materiële “omhulsel” noemde. Maar we lijken bij dit alles de ziel te vergeten’.

De ziel?

Ons materiële omhulsel?

Ik ben voor de religie nog niet verloren, blijkbaar, want in plaats van de geïrriteerde wegwerpgebaren die ik normaliter maak bij dit soort potsierlijke tegenstellingen, zit ik nu instemmend te knikken. Dat me dat nog eens zou overkomen — ik die ooit nog heb gedacht dat ik nimmer mijn haren zou afknippen (‘Almost Cut My Hair’ van Crosby, Stills, Nash & Young is nog steeds een favoriet nummer). Meneer verdedigt tegenwoordig de Ziel tegenover ‘het materiële omhulsel’. Nog een paar jaar en ik trek naar Lourdes om mij te laten besprenkelen met door de heilige maagd zelve ingestraald flessenwater, zogenaamd aan de grot ontsprongen, maar natuurlijk heimelijk aangeleverd door de waterboeren van Vichy. Maar Nussbaum legt uit wat het volgens haar betekent wanneer we de ziel vergeten:

dat wil zeggen: wat het inhoudt als gedachten opbloeien uit de ziel, en persoon en wereld op een rijke, subtiele en gecompliceerde wijze met elkaar verbinden; wat het inhoudt om een ander te benaderen als een wezen met een ziel in plaats van als een nuttig werktuig of een hinderpaal bij het verwezenlijken van onze plannen; wat het inhoudt om als iemand die over een ziel beschikt te praten met iemand anders die we als even diep en complex beschouwen als onszelf.

En Nussbaum begrijpt dat mensen als ik bij deze uitleg nog steeds niet helemaal gerustgesteld zijn, maar integendeel nu juist extra op hun qui vive zijn, omdat ze elke keer dat ze nu een pagina omslaan verwachten te lezen dat Jezus voortaan hun Weg en hun Wereld is. ‘Voor veel mensen heeft het woord “ziel” een religieuze bijklank,’ schrijft ze, ‘en zonder die te willen verwerpen, wil ik daar toch ook niet de nadruk op leggen. Iedereen kan die bijklank horen of negeren’. In mijn geval: horen én negeren. Ze vervolgt:

Wat ik echter wel wil benadrukken, is wat zowel Tagore als Alcott met dit woord bedoelde: het denkvermogen en de verbeeldingskracht die ons tot mens maken, en onze relaties met andere mensen tot rijke menselijke relaties in plaats van relaties waarbij we elkaar alleen maar gebruiken en manipuleren.

Misschien is het de antihumanistische mode in de geesteswetenschappen zelf die maakt dat ik — ondanks mijn eigen bezwaren bij die mode — ergens toch nog wat voorbehoud zou willen maken bij ook dit soort formuleringen. Die mode heeft blijkbaar genoeg vat op mij gekregen om het gevoel te hebben dat ik voor mijn humanistische inborst verantwoording heb af te leggen (maar wat wilt u, ik zat jaren in de redactie van yang, en daar had je het als ouderwetse humanist soms best moeilijk om je in discussies overeind te houden — ook al waren die discussies zelf voor mij toch het bewijs van een in se humanistische houding binnen ook die redactie). Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het vooruitzicht dat ik na zoiets een boek ga lezen dat me hoogstwaarschijnlijk volledig zal sterken in mijn eigen opvattingen over wat onderwijs vandaag de dag zou moeten zijn tegenover wat er vandaag de dag van onderwijs wordt gemaakt,  tot direct gevolg heeft dat ik mijn voorbehoud zelf wegwuif.

Voor een bloeiende economie zijn dezelfde vaardigheden vereist als voor goed burgerschap en daaruit volgt dat de voorstanders van wat ik ‘winstgericht onderwijs’ noem of (om het wat breder te formuleren) ‘op economische groei gericht onderwijs’, een verarmde opvatting hebben over wat vereist is voor het verwezenlijken van hun eigen doelstellingen

schrijft Nussbaum ook nog. En ik zou de heer Smet links-rechts-klits-klets-klandere met dit boekje op zijn wangetjes willen slaan tot ze rozerood zien en het toch nog lijkt dat hij zich schaamt. En ook al die anderen die menen dat onderzoeken van louter op economie gerichte organisaties als bijvoorbeeld de Oeso over onderwijs ook maar enig gewicht in de schaal mogen leggen, en niet in de laatste plaats: dat verschrikkelijke sujet dat van de K in KU Leuven al jaren de K van Kul maakte — niet voor niets de afkorting van die universiteit — zijnde de heer Oosterlinck, gepensioneerd gatlikker van het bedrijfsleven en… — maar daar ga ik weer…

Mijn geduld is op met ook politici die de huidige kwaal willen bestrijden met de oorzaak ervan en dat op de een of andere manier niet inzien, precies omdat ze niet meer over een moreel kompas lijken te beschikken. Ik kan al die opiniebijdragen van economen die economen verdedigen die nu bakzeil halen en zeggen dat — oeps — de markt dan toch niet zo alleenzaligmakend en zelfregulerend en vooral wetmatig is als ze jaren geleden met veel aplomb beweerden, daarmee politici in de kaart spelend die — oeps — nu soms tot dezelfde conclusies komen, meestal wanneer ze voor de directe gevolgen van hun eigen beleid niet langer bevoegd heten te zijn (Mister Europa Verhofstadt, die ook ooit de zelfregulering van de markt als goddelijk principe verkocht, maar later meende dat hij zich daarin een klein beetje had vergist toch) — ik kan al die bijdragen niet meer lezen zonder onmiddellijk op kookpunt te raken. En zit me dan stomend in mijn leeszeteltje op — ocharme — een al bij al heel bescheiden werkkamertje volgestouwd met boeken die veel hebben gekost maar die nu niet meer waard zijn dan de prijs van oud papier (volgens de huidige maatstaven beslist een slechte investering kortom) ook nog eens druk te maken over de uitverkoop van socialisten die in het verleden verzuimd hebben om de onjuistheid van de neoliberale mores keer op keer aan de kaak te stellen. Op 1 mei nog steeds braaf achter rode vlaggen sjokkende slaplullen zijn het, die hun ideologie aan hun eigen meiboom hebben opgeknoopt om mee te zijn met de verdwazing die sinds de jaren negentig de overhand heeft gekregen. ‘In 1970 waren 90% van de financiële verrichtingen verbonden met de reële economie; einde jaren 90 daalde dat cijfer tot onder de 10%’. Nee, dat is geen Nussbaum. Dat is Jaap Kruithof. En lang voor Kruithof was er nog het Rapport van de Club van Rome, dat ondanks aanvankelijk geslaagde pogingen het in diskrediet te brengen, nu dan toch tot op de dag van vandaag vrij goed heeft voorspeld wat al in 1972 werd voorzien.

 

Kruithof.JPG

Moet ik nog doorgaan? De soap rond de mastodont die de zichzelf volstrekt zedelijk en dus zwaar misbegrepen achtende ondernemer Bart Verhaeghe in Machelen wil neerpoten, Uplace geheten — een redder van de wereld is hij, een soort Christus bijna, die middels een megalomaan bouwproject dat vrijwel zeker de bestaande structuren in Machelen en verre omstreken om zeep gaat helpen,  beweert dat hij de mensheid aan het redden is. Men moet zijn site eens bezoeken — het is bepaald verheffend. De mensen vragen om zoiets, beweert hij doodleuk. Alsof het hele idee van zo’n winkel- en kantorencomplex waar je als mens opnieuw geboren wordt niet gewoon is overgenomen uit Amerika en in de eerste plaats een al decennialang door sterk veramerikaniseerde media ingeplant idee is van ‘wat de mensen willen’. Het is werkelijk verbluffend om te zien welke rotzooi de mens allemaal wel niet zelf gewild zou hebben, of die in ieder geval onder dat voorwendsel op de markt is gebracht. Maar wij wilden helemaal geen iPod en iPad en iPhone of andere gadgets waaraan we nu verslaafd zijn en waarmee we nu soms zelfs ons levensgeluk verbinden. Ons… eh… materiële omhulsel dient om onze… om onze ziel het zwijgen op te leggen, en meneer Bart ‘eigenlijk-ben-ik-een-Robin-Hood‘ Verhaeghe is vanuit dat hem ongetwijfeld volkomen vreemde standpunt verre van een redder van de mensheid. Je vraagt je af welk soort onderwijs hij genoten heeft. Ik kan steeds slechter tegen het geblaat dat dit soort destructieve geesten laat horen. Ik wil het niet meer lezen.

Maar kijk, ik bereid een groot stuk voor de krant voor. Ik moet dringend op zoek naar de distantie die van mijn woede min of meer geestig gemopper maakt, ook al is de prijs daarvoor niet gering: dat men moet toegeven dat men zelf dan toch de derde leeftijd heeft bereikt, of toch bijna.

 

Engeland 1979.jpg

 

Brighton 1979