Goed stuk van BB, Chef Weekend van De Standaard in dSWeekblad van afgelopen zaterdag: over de armoedige en ideologiebevestigende ideetjes in en achter een, zoals hij schrijft, ‘goed gemaakte’ film als Code 37 (zie: ‘Wat kunnen we leren van Veerle Baetens?’). Ik zag die film niet, maar wel diverse afleveringen van de serie op tv, waar zoiets onderhoudend is. Meer kun je van tv niet verwachten. Misschien kun je van niets tegenwoordig nog meer verwachten. En erger nog: mag het ook niet meer. Oppassen voor altijd dezelfde klaagzang, maar in een cultuurklimaat dat uit re-runs en herhalingen bestaat, is het bijna onvermijdelijk.
Wat, zo vraag ik me af, gebeurt er als de tot in den treure gekende en herhaalde verhalen op zijn? De musicalindustrie lijkt me hier het voortouw te nemen. Ik houd al niet van musicals, maar als ik zie wat daar met veel bombarie zowat elk seizoen opnieuw aan de man wordt gebracht, dan is het toch echt wel armoe troef. Weet je wat we gaan doen, zo hebben ze ergens gedacht, we gaan Miss Saigon nog eens op de planken brengen. En Mary Poppins. En, o ja, Soldaat van Oranje. Hoelang moeten we nog wachten op de (letterlijk) re-productie van Cats en Phantom of the Opera — op zich al verhaaltjes die niet uitblinken in originaliteit en die elders, in een andere vorm, maar vooral beter werden verteld? (West Side Story was Shakespeare voor debielen, en Dirk Tanghe’s destijds eindeloos bewonderde Romeo & Julia (1988) was zoiets als een kruising tussen de toneelversie van de musicalversie van Shakespeare’s stuk en een banale deurenkomedie). Het is ironisch te noemen dat men zich in een programma als De wereld draait door druk maakte over het feit dat De producers, een musical met een ander, een in ieder geval niet al tot in den treure herhaald verhaal te weinig publiek trekt (de musical is een bewerking van een Mel Brooks-film uit 1968, dat dan weer wel). Aan de basis van de monocultuur ligt immers de tv, toch zeker het soort incrowd-programma’s waartoe DWDD behoort (met altijd en eeuwig dezelfde gasten met altijd en eeuwig dezelfde meninkjes). Inmiddels is De producers uit productie genomen. Wegens een overmaat aan originaliteit kon dat ook al niet zijn.
Enfin, het is weer boekenbeurs. Wie daar even rondloopt, weet genoeg. Zelfs wie niet in kookboeken, boekskes van BV’s of in de zelfhulppulp van ongekwalificeerde ervaringsdeskundigen geïnteresseerd is, maar wie naar die beurs trekt voor de literatuur, wordt door de wijze waarop uitgeverijen hun literaire titels opstellen, gedwongen dat te vreten wat blijkbaar iedereen vreet, moet vreten, zal vreten.
Zoals ik al zei: altijd maar weer dezelfde klaagzang, waarvan inmiddels toch ook voldoende gebleken is dat ze niet helpt tegen de status quo. Wat aan de zorgen over het gebrek aan diversiteit in onze huidige cultuur niets afdoet. Op een zeker moment heeft niemand nog door dat we steeds hetzelfde verhaal krijgen opgedist, waarin steeds die ene, zelfde ideologie wordt bevestigd.
En ligt het nu aan mij, of is er in dSWeekblad sprake van een steeds verdergaande ‘humoïsering’? Datzelfde toontje, dat bewust spelen op de persoon, dat alles relativerende cynisme dat onder het mom van kritisch bewustzijn wordt verkocht, maar intussen alleen maar baat heeft bij wat het zogenaamd onderuit haalt? Het is een meer verdoken manier om in te stemmen met (en af te stemmen op) wat het geval is. Is dat de ‘Journalistiek met een langere adem’ die ons in het eerste nummer van dSWeekblad werd beloofd? De ‘journalistiek waarvan u voelt dat u die móét gelezen en bekeken hebben’? Tot mijn spijt moet ik zeggen dat het weekblad een hoog déja lu-gehalte begint te krijgen. Alsof de daling van de oplage van Humo de makers van het weekblad van De Standaard het idee gaf dat er daar lezers af te snoepen zijn zolang ze in hun blad maar ongeveer dezelfde bekken trekken.
‘Het tot beu-wordens toe geziene’ — Van Ostaijen had het daar al over. Maar dichters vermogen niet meer daar iets tegenin te brengen, zoals althans Van Ostaijen nog mocht hopen (hoewel, tijdens zijn leven was er geen hond in zijn poëzie geïnteresseerd; hij is de Van Gogh van de Nederlandstalige letteren).
Zou Ann De Craemer gelijk hebben? ‘Poëzie is, helaas, niet meer van deze tijd’, schreef ze in De Morgen van 2 november. Ze noemt het een ‘constatering’, geen beschuldiging. Om de constatering kun je niet heen, denk ik, al hangt het sterk af van wat je precies poëzie noemt. Ik ben er altijd erg voor om de juiste beginsituatie voor een eventueel debat vast te stellen. De dichters die op haar site tegen de constatering zelf fulmineren nemen voornamelijk een positie in die me inderdaad achterhaald lijkt en die ook niet helpt om datgene wat ze bepleiten daadwerkelijk tot stand te brengen. Dat komt gewoonlijk toch neer op een redding van de poëzie, of op zijn minst op een verdediging ervan (de ‘defense of poetry’ is al zo oud als de moderne poëzie zelf). Zelfs zij die heroïsch de samizdat-positie aannemen, doen dat vanuit het geloof dat die positie garanties biedt voor het belang van poëzie in de openbare ruimte. Ik geloof niet dat dat nog werkt. Het is uiteindelijk een autonomie-reflex. Wie tegen de wereld is, moet in de wereld zijn. Een subcultuur die zich in haar eigen subculturele gelijk wentelt, die zichzelf genoeg is, houdt spoedig op te bestaan; het gaat erom met dat subculturele aan het woord te komen in de ‘dominante cultuur’, zoals dat heet. En wie met de hond slaapt krijgt zijn vlooien. Ik houd me voor dat dat nog iets anders is dan het ‘if you can’t beat them, join them’ — maar een werkelijk ander verhaal dan steeds diezelfde klaagzang over teloorgang, achteruitgang, nivellering, verhuftering en vergroving heb ik voorlopig ook niet in huis.
Mooie reactie, Marc. En een waardevolle – geen goedkoop gescheld of het belerende schoolmeestertoontje dat ik de voorbije dagen moest aanhoren.
LikeLike