Een paar verwilderde vragen tussendoor.

Wilders.jpg

Kan iemand die 24 op 24 uur, 7 op 7 dagen per week bescherming nodig heeft vanwege wat hij heeft gezegd zichzelf nog wel verdedigen tegen de aanklacht dat hij met wat hij zegt haat zaait? En dan, kan iemand die zelf discriminatie tot politiek programma verheft bij een proces vanwege die discriminatie nog protesteren tegen het volgens hem ‘politieke karakter’ van dat proces? Is er op dit vlak iets ooit niet politiek? Of is elke overtreding van de wet, mits geformuleerd als een politiek principe, plotseling niet meer aan die wet onderhevig? En dan altijd weer diezelfde vraag in kwesties als deze: betekent de vrijheid van meningsuiting wérkelijk dat men om het even wat mag zeggen? Zijn woorden tegenwoordig nog zo weinig waard? Dan doet inderdaad alleen het handelen ertoe — de eendimensionaliteit van de daad en daarmee het recht van de sterkste. Ik heb díé invulling van vrijheid altijd gewantrouwd omdat ze van meet af aan haar tegendeel in zich omdroeg. 

Eén ding lijkt me duidelijk: ‘the world of freedom’ heeft vrijheid tot op heden alleen gedefinieerd als de bevrijding van alles wat als te knellend werd ervaren, maar is nog nooit werkelijk toegekomen aan de formulering van wat die vrijheid dan precies moest inhouden. Na de bevrijding volgt de noodzaak van nieuwe afgrenzingen, van nieuwe definities (precies datgene wat de soixante-huitards, links in het algemeen, nagelaten zouden hebben) — maar het enige wat werkelijk volgde was het recht de eigen zin te doen, gewoonlijk een recht dat op het wereldtoneel werd afgedwongen met bruut geweld (oorlogen of anderszins). En ook de vrije markt heeft geen moraal.

Nog maar eens Jonathan Coe dan, die in zijn laatste roman een passage heeft waarin het gaat over ‘vals spelen’ (‘cheating’), een woord dat vooral onder kinderen voorkomt, maar zelden onder volwassenen wordt gebruikt. In de betreffende passage legt een volwassene aan zijn zoon uit hoe banken werken. Het kind reageert terecht met de opmerking: ‘Maar dan spelen banken toch vals? Dat mag toch niet?’ Een vrije markt die haar eigen vrijheid niet definieert als een reeks nieuwe voorwaarden en beperkingen, is niet vrij, maar dictatoriaal.

Ik zeg niks nieuws.

dyn010_original_300_225_pjpeg_3393_01269dfa398866ad01bd606587c064bc.2.jpg

Dat doet ook Bert Anciaux niet wanneer hij vandaag in De Morgen van leer trekt tegen het hemeltergende gebrek aan visie op cultuur in zowel het nieuwe wilde Holland als in het eigen tamme Vlaanderen.

“Het ringeloren van kunstenaars en sociaal-cultureel werk smoort het kritische en balorige potentieel van een samenleving, disciplineert artistieke en maatschappelijke mondigheid. Deze dwarsheid vormt immers een bedreiging om de dictatuur van een ultravrije markt sterker dan ooit te vestigen”,

schrijft hij. Jammer dat kunst alweer onmiddellijk als een vorm van balorigheid wordt voorgesteld. Kritisch potentieel en balorigheid zijn niet per se synoniem en uit de zogenaamde balorigheid van veel kunstenaars laat zich vaak alleen maar een kritiekloze aanpassing aan de kunstmarkt aflezen, die van kritiek en balorigheid een succesvol product heeft gemaakt. In die zin maakt veel kunst tegenwoordig nog maar een heel klein vuistje tegen de ultravrije markt — om niet te zeggen dat ze er in de meest succesvolle gevallen vanzelf onderdeel van uitmaakt.

Anciaux gaat nog verder:

“Weten deze radicorechtsen niet dat een slagkrachtig cultuurbeleid optimale kansen biedt aan creativiteit en betrokkenheid? Het zijn juist deze twee eigenschappen die de basis vormen voor een welvarende en gelukkige samenleving. Besnoeien op cultuur (en onderwijs) tapt de levenssappen van een organisme af en leidt onmiskenbaar tot verwelking.” 

Ik zou er van harte mee willen instemmen, al blijft de grote vraag hier wat dan precies slagkrachtig is. In ieder geval zie je dat zowel de cultuur als het onderwijs in toenemende mate worden ingericht naar de eisen van die ultravrije markt (en of Anciaux daar zelf met zijn invulling van participatie onbedoeld ook niet een klein beetje aan mee heeft gewerkt, lijkt me een interessante vraag; dat hij Rick van der Ploeg als lichtend voorbeeld opvoert, stemt me wat dat aangaat niet helemaal gerust). En misschien klinkt het wat kras, maar zoals bijvoorbeeld de literatuur zich alleen nog lijkt te kunnen redden door zich aan te passen aan de consumentistische logica van de markt, zo wordt ook het onderwijs in toenemende mate naar die logica ingericht en blijft er van vrijheid niets anders over dan een aantal beperkte keuzemogelijkheden binnen een als onwrikbaar voorgesteld model. En Anciaux heeft gelijk: ook zij die kunstenaars potverteerders noemen, zullen daar niet gelukkig van worden.

In die zin zijn we bezig met zijn allen te verwilderen. Je zou dat ‘het culturele drama’ kunnen noemen, inderdaad, zoals Anil Ramdas dat deed op de site van De Buren, maar dan liefst zonder de segregatie die hij daarbij in gedachten had (“alle Wildersstemmers zijn white trash” — dat zet geen zoden aan de dijk en juist dit soort analyses lijkt mij te duiden op een gebrek aan cultuur bij degene die ze maakt). Het is maar dat we hebben afgerekend met tradities, in het verlengde daarvan onze band met de geschiedenis zijn kwijtgeraakt, overgeleverd zijn aan de willekeur van de markt en uiteindelijk het gevoel hebben dat niets er nog toe doet. Zelfs de democratie zelf niet.

En ook de kunst niet. De malaise onder collegaschrijvers is eigenlijk ongemeen groot; iedereen worstelt met zijn eigen cynisme op dit vlak; iedereen vindt zich uiteindelijk terug in een niche die voor het voortbestaan van de wereld van geen enkel belang lijkt te zijn (al hebben we daar onderling dan nog wel zo onze pleziertjes, onze vetes, onze overwinningen en nederlagen); bijna iedereen voelt zich verraden omdat iedereen uit- en overgeleverd is aan iets waarop we met z’n allen geen vat meer lijken te kunnen krijgen, iets wat alles dat we doen reduceert tot volstrekte marge — tenzij we het weten te verkopen, hoe dan ook.

Ik denk dat de verwildering van Nederland — die mij overigens minder verbaast dan de meeste Vlamingen — een duidelijk signaal is om af te rekenen met een vrijheidsbegrip dat ook in de partijnaam van de PVV weer zijn opwachting maakt. Het lijkt onwaarschijnlijk dat de lettercombinatie PVV ooit nog Partij voor Vrijheid en Verantwoordelijkheid zou kunnen gaan betekenen, maar dat die verantwoordelijkheid eens genomen moet worden, in de eerste plaats door alle betrokken elites, lijkt me onvermijdelijk. 

Een gedachte over “Een paar verwilderde vragen tussendoor.

Reacties zijn gesloten.