Stolp

Afgelopen dinsdag in De Vooruit in Gent nog eens ‘Uitgelezen’ bijgewoond. Het blijft verbazen: honderden mensen die afkomen op vier talking heads die gezeten op een podium geruime tijd over drie door hen gelezen boeken praten onder leiding van een professioneel opererende gastvrouw (Fien Sabbe). Daaronder de twee vaste panelleden — Jos Geysels en Anna Luyten — en twee gasten, die meestal uit het meer populaire segment van de Vaderlandse cultuursector worden gekozen, in dit geval Roos Van Acker en Ianka Fleerackers. De toon is licht, dat is waar. Er is muziek (dit keer: Nele needs a holiday). Er is een voorlezer van dienst (dit keer Christophe Vekeman). Er is een tombola waarbij boeken gewonnen kunnen worden. Het is, kortom, amusement, maar het heeft zeker de kwaliteit die ooit het boekenprogramma van Adriaan van Dis had — en dat betekent dat het blijkbaar nog altijd te moeilijk is voor zelfs de zender voor meerwaardezoekers hier in Vlaanderen, Canvas, anders zouden die allang op deze kar zijn gesprongen. Maar goed, tv en boekenprogramma’s, men moet misschien ophouden met ernaar te verlangen omdat aan de kant van de media de meerwaardezoeker stelselmatig wordt onderschat en voor een onnozelaar wordt gehouden die het niet verder bracht dan het derde middelbaar, terwijl aan de kant van de connaisseurs elk programma over boeken per definitie te oppervlakkig is.

l_27c8562b11404be5a8f5a3dd09dab76d
Nele Needs A Holiday

Uiteraard blijf ook ik, in goed Vlaams, altijd een beetje op mijn honger zitten bij een programma als ‘Uitgelezen’. Het zou voor mij wel wat dieper mogen gaan, en ik denk zelfs dat dat zonder risiko voor de publieksaantallen kan. Natuurlijk moet het niet ‘academisch’ of zoiets worden. Daar zijn andere plekken voor. Maar afgelopen dinsdag had ik de panelleden graag wat verder zien gaan in hun commentaren op De stolp van Jeroen Theunissen, een boek waarin een aantal jongeren wordt opgesloten in… welja, in een stolp dus, alwaar ze bepaalde opdrachten moeten vervullen. Big Brother derhalve, het tv-programma. Met Van Acker en Fleerackers had men twee mediamadammen uitgenodigd, waarvan de eerste destijds direct betrokken was bij het Vlaamse Big Brother, en het viel een klein beetje te verwachten dat zij het boek zouden lezen als enkel de beschrijving van het tv-gebeuren, of als een poging daartoe. En het lag dan ook voor de hand dat ze wél de ironie die in het boek zit zouden opmerken, maar niet de tragiek die JT met dit boek volgens mij aan de oppervlakte tracht te brengen.

Het is natuurlijk een riskant onderwerp, reality-tv, juist vanwege de verleiding er vooral ironisch over te doen, het weg te lachen vanuit een superieure intellectualistische houding. Of vanwege de al te voor de hand liggende sociologische benadering van een en ander. Of nog anders, maar minstens even verradelijk: vanwege de misschien al te evidente verwijzing naar literatuur à la Goldings Lord of the Flies — iets wat al snel gebeurt wanneer je in een boek een aantal mensen samenbrengt in een van de rest van de wereld en werkelijkheid afgeschermde ruimte. En ik denk dat je je bij De stolp terecht de vraag kunt stellen in hoeverre JT al die klippen heeft weten te omzeilen, of zelfs: in hoeverre dat zijn bedoeling was. De zouteloosheid van de al te gemakkelijke ironie ligt in ieder geval steeds op de loer.

Maar uiteindelijk is JT een schrijver voor wie die ironie niet het, dan ook meteen tamelijk vrijblijvende eindpunt is. En dat zou je — zeker als je dat als lezer op voorhand weet — alert moeten houden. De alomtegenwoordige ironisering van alles — vooral in de media — wordt door hem eigenlijk meteen geproblematiseerd in het motto dat hij aan dit boek meegaf, een motto van Johan Huizinga, vermoedelijk (zeer waarschijnlijk, ik zocht het niet op) uit Homo ludens (1938): ‘De ernst kan men loochenen. Het spel niet.’ Dat is een omkering van de gebruikelijke gang van zaken, waarbij immers de ironie van alle ernst en van de werkelijkheid zelf in de eerste plaats een spel maakt en waarbij dat spel zelf als relativering van die ernst geldt. Het maakt ook dat wie mocht denken dat JT met dit boek, na een eindeloze reeks commentatoren die zich al eerder over het fenomeen hebben gebogen, nog maar eens een sociologische analyse wilde plegen van het verschijnsel reality-tv, misschien toch een andere insteek moet kiezen. Alles wat je in een meer kritische of toch zo bedoelde zin over reality-tv zou kunnen zeggen in verband met de realiteitswaarde, het arrangement of de regie, de fictionalisering van wat zich voordoet als werkelijkheid, en de wijze waarop waarneming die werkelijkheid verandert en stuurt — al deze zaken zijn in De stolp de beginsituatie, het gegeven vooraf. Ze zijn niet hetgeen waarop de auteur uit was, niet hetgeen hij nog maar eens (en dan inderdaad ten overvloede) wilde aantonen.

De stolp uit de titel is hier veeleer een metafoor voor de positie van de mens aan het begin van de 21ste eeuw — of dan toch ten minste voor de jongeren die JT in het boek opvoert. Je zou hun situatie eenvoudig kunnen samenvatten als: voor hen heeft de werkelijkheid nooit bestaan, tenzij juist als spel (als rollenspel). Degenen die het concept voor het programma bedachten, lijken ook niet zozeer uit te zijn op het betrappen van de werkelijkheid in zijn meest alledaagse verschijningsvorm, maar de stolp is bedoeld om ‘een ethiek van verbondenheid en zorgzame hoop’ bij de jeugd te ontwikkelen. Het hele project heeft de bedoeling de deelnemers bij te brengen dat het leven geen spel, maar ‘echt’ is — al gebeurt dat paradoxaal genoeg ‘uiteraard op een ludieke manier’, gaat het om ‘edutainment’ (daar heb je de ironie weer).

Meestal begrijp ik omslagen van boeken niet. Recentelijk nog zat ik met mijn uitgever te praten over mijn nieuwe boek, juist met het oog op een te maken omslag. Dat boek is nog niet af; de tekst in de catalogus inmiddels wel al verschenen, en het omslag inmiddels dus ook al gemaakt. Ik begrijp zelf totaal niet hoe men van hetgeen ik over de roman vertelde tot het uiteindelijke omslag is gekomen. Bij De stolp is me dat wat duidelijker, moet ik zeggen. Niet eens zozeer door de afbeelding op het stofomslag, maar door de combinatie van die afbeelding en dezelfde afbeelding maar dan in negatief op het boek zelf. De afbeelding op het boek zelf krijgt zo bijna iets van een röntgenbeeld, en dat is in verband met de roman een uiterst treffende associatie.

Stolp.stofstolp.boek
Dat wat reality-tv nooit lukt, eerder juist verbergt: het betrappen van de werkelijkheid in zijn meest alledaagse vorm, dat lukt JT in De stolp wel, of toch veel beter, juist omdat die werkelijkheid van zijn personages al op voorhand de volledig gemediatiseerde werkelijkheid is, een werkelijkheid zonder geschiedenis, zonder tradities of overgeleverde waarheden. De personages worden ‘stolpjongeren’ genoemd, en ze waren dat eigenlijk al voordat het programma bestond. Het in de wereld alomtegenwoordige consumentisme beperkt zich voor hen allang niet meer alleen tot de vo
orhanden waren, maar strekt zich ook uit tot levenshoudingen, religieuze overtuigingen en wat dies meer zij, zaken die op gelijke hoogte staan met hobby’s, grasmaaiers en het nieuwste model iPod en waarbinnen iedere keuze even arbitrair lijkt — een spel, als men wil.

Het is precies dat wat aan sommige (de belangrijkste) personages uit deze roman de tragiek verleent die het geheel uittilt boven nog maar weer eens een boekske over Big Brother. Als hun verblijf in de stolp iets duidelijk maakt dan is het het diepe verlangen naar bevrijding van het artificiële leven dat hen gevangen houdt — bevrijding van het gevoel van onwerkelijkheid dat hun dagelijkse realiteit uitmaakt. Bevrijding van of uit de stolp, derhalve. De meesten hebben, ondanks alle aangeboden edutainment die hen wegwijs zou moeten maken, geen idee hoe dat zou kunnen. Sommigen nemen hun toevlucht tot een vorm van radicaliteit die in een enkel geval tamelijk destructief is. De stolp is zo bezien niets meer of minder dan een andere benaming voor de condition humaine. En als het daar om gaat is JT nooit frivool ironisch, maar is zijn ironie tamelijk bitter.

Natuurlijk kun je met deze roman nog verder gaan. Je kunt, als je wilt, op meta-niveau ook de verwoording van een literatuuropvatting vinden, en ook dan kom je volgens mij uit bij het standpunt dat literatuur niet zozeer dient om (postmodern of deconstructivistisch of hoe heet) de onwerkelijkheid van alle werkelijkheid aan te tonen, maar om het verlangen te evoceren dat dit onwerkelijkheidsgevoel oproept: een verlangen naar echtheid, om het maar zo te zeggen. Dat we de werkelijkheid niet meer ongeschonden kunnen ervaren, weet ook JT; maar dat het gevoel van onwerkelijkheid dat erop volgt het eindpunt zou zijn, lijkt hij met ieder boek opnieuw te willen bestrijden. Hij is niet de zelfgenoegzame ironische cynicus of de cynische ironicus die in het bespotten van anderen zijn levensvervulling vindt. Hij blijft zoeken, al heeft ook hij geen antwoorden.

Op ‘Uitgelezen’ bleef de interpretatie toch een beetje hangen op juist het niveau van de cynische ironie, vond ik, waardoor het boek in de ogen van de panelleden dan ook niet echt ‘je van hét’ was. Dat was jammer. Er was ook niemand die het motto erbij betrok. Dat had ongetwijfeld een ander gesprek opgeleverd, en wie weet, een andere beoordeling. Voor mij is het JT in ieder geval wel gelukt om het drama achter de beschreven gebeurtenissen voelbaar te maken, ook al scheert hij in deze kleine roman heel vaak net langs de rand. Maar dat zijn gewoonlijk niet de oninteressantste boeken.