Het heeft iets van ‘het blauwe uur’, zo’n tournee langs diverse theaters in Nederland en Vlaanderen — alsof het hele gebeuren zich nog het beste laat samenvatten in de uren die je met z’n allen in de coulissen zit, meestal in blauw licht, luisterend naar wat je van je collega’s de dag daarvoor al hoorde, en de dag daarvoor; luisterend naar ‘de’ zaal ook. Merkwaardig fenomeen: ‘de’ zaal. ‘De’ zaal kan goed zijn of minder goed, stug of juist heel gul, droog of zelfs kritisch en ook vijandig, al heb ik dat laatste de afgelopen weken niet meegemaakt. ‘De’ zaal is een gevoel, want door de belichting is ze niet te zien. En blijkbaar is het een gevoel dat je met z’n allen deelt. Iemand die af gaat en mompelt dat ze ‘lastig’ is, de zaal, stroef, of erg afwachtend, formuleert daarmee precies wat de anderen vervolgens ook zullen ervaren.
De reacties van ‘de’ zaal hangen ook samen met de streek waar je bent. Enschede bijvoorbeeld. Dat was, zo zei men, in het verleden altijd een warm bad, maar mij leek die zaal nu meer overeen te komen met wat ik van de Twentenaren al vanaf mijn geboorte ken: enige noordelijke reserve, met als ultiem compliment dat het slechter had gekund. Wel een staande ovatie, net als in Kerkrade, Utrecht, zelfs Rotterdam en eigenlijk in alle Nederlandse theaters. In Vlaanderen blijft men zitten, zonder overigens de indruk te wekken minder enthousiast te zijn. De samenstelling van het publiek is in beide landen ook geheel anders. Anton Korteweg kijkt voor de voorstelling wel eens even om het hoekje de zaal in, om vervolgens te melden dat ‘het menopauzerend volksdeel’ weer in groten getale is komen opdagen — en wie even niet meer weet waar hij die avond is, weet op dat moment in ieder geval dat hij in een Nederlands theater staat. In Vlaanderen is het publiek qua leeftijd veel beter gespreid, en vergelijkenderwijs moet je zelfs zeggen dat er hier veel jongeren zitten.
In Gent heb ik me nog maar weer eens verbaasd over de macht van de televisie, de vanzelfsprekendheid waarmee die mensen erop rekenen dat je je tegenover hen inschikkelijk betoont (het programma van die avond werd een dag later uitgezonden op Canvas+). Of alle auteurs even het stukje dat ze voorlazen wilden doormailen aan de VRT, want er kon natuurlijk geen sprake van zijn dat ze de boeken waaruit werd gelezen in huis hadden of zouden halen; met de reeds doorgemailde paginanummers konden ze dus niets beginnen. De beperkte ruimte in de coulissen werd nog beperkter door de daar brutaal manoeuvrerende camera’s, die ook shots van achter het podium wilden hebben. Wat ik tussendoor op de in de coulissen opgestelde monitor zag, beloofde wel veel moois overigens. Maar het karakter van de avond zelf, het theatergebeuren zoals ik dat tot op dat moment (en al heel snel) gewend was, veranderde door de aanwezigheid van die altijd wat bazige televisiemensen wel behoorlijk.
Voor Behoud de Begeerte staat gedurende zo’n tournee — behalve, uiteraard, het totaal van de voorstelling — toch echt de auteur centraal. We worden streng-met-een-knipoog in het gareel gehouden, en voor het overige in de watten gelegd. ‘Eten is de ruggengraat van Saint Amour’, zei Luc Coorevits ongeveer in De Standaard en een feit is dat er zowel in Nederland als in Vlaanderen een kok meereist die iedere avond een driegangenmaaltijd voorziet. Zo eet men in Arnhem een carpaccio van kalf met een tonijnsaus, veldsla en appelkappertjes vooraf; waarna een kabeljauw met capuccino van cocos, Granny Smith en sugar snaps volgt; dat alles afgesloten met chocolademousse met een kroketje van banaan en advocaat en het geheel omspoeld met voortreffelijke rode en witte wijnen. De dag voordien nuttigt men in Tilburg geplette charlotteardappel opgewerkt met olijfolie, grijze garnalen, zure room en gefrituurde basilicum; parelhoen gevuld met zwarte pens en een pot au feu van groenten en natuurjus; waarna: riz condée met compote van perziken. De luchtige crème brulée met rode vruchten uit Utrecht staat me ook nog scherp voor de geest. En het voorgerecht in Gent — hoe heette dat ook alweer?
Uit mijn dagen als redacteur van het literatuurfestival Herfstschrift herinner ik me nog het voornemen auteurs toch maar liever niet voor de voorstelling mee te nemen naar een restaurant. Dat was na een avondje met Cees Nooteboom, Harry Mulisch en Joop van Tijn, geloof ik, waarbij de heren zowat in slaap vielen en mummelend nogal geborneerde cognac- en sigaarconversatie verkochten voor een volle zaal. Maar bij Saint Amour is het natuurlijk heel goed te doen, omdat de prestatie binnen tien minuten geleverd dient te worden — waarna men zich weer terugtrekt in het blauwe licht achter het toneel.
<img align=”” border=”0″ src=”http://static.skynetblogs.be/media/85826/dyn007_original_475_316_jpeg__50a5a4391902b64497f6cd8960e16497.jpg” alt=”l_6de06976653e429e8172802950cd74f4″ title=”l_6de06976653e429e8172802950cd74f4″ />
Liesa Van der Aa
Hoezeer zo’n hele tournee ook een aanslag is op je werkritme, hoezeer ik ook na pas twee voorstellingen (in Enschede en Utrecht) het gevoel had al weken ‘van huis’ te zijn (na Kerkrade leken dat ineens maanden), hoe verschrikkelijk het ook is om rond twaalf uur ’s nachts uit Leeuwarden te vertrekken in een bus met stoeltjes die, schat ik, gemaakt zijn voor de gemiddelde Belg rond 1960 en daardoor ongeschikt voor lieden met mijn postuur, zodat men rond vier uur gebroken aankomt in Antwerpen (waarna ik nog in mijn daar geparkeerde auto naar Gent moest rijden) — ik kijk uit naar de (voor mij) nog komende drie optredens, naar de, hoop ik, nog eens ruim duizend man publiek, naar nog eens de optredens van Liesa Van der Aa (een revelatie) en van het Huelgas Ensemble onder leiding van Paul van Nevel, een man die zich altijd het eerst kenbaar maakt door een enorme sigaar (men fluistert: van wel achttien euro ’t stuk), waar de rest van zijn lichaam haastig achteraan lijkt te lopen. Gouden keeltjes, dat uit Engelsen, Fransen, Oostenrijkers samengestelde ensemble. Een zangeres vertrouwde mij na een optreden in Dilbeek stralend toe dat ze ‘endlich mal’ alle noten had weten te halen. Hoe of dat anders dan ging? Dan mis ik er wel eens wat, zei ze, ‘aber das hört ja keiner’.
Huelgas Ensemble