Vorige week woensdag was in Passa Porta het debat over ‘de zin en onzin van Vlaamse poëzie’, naar aanleiding van de bloemlezing van Van Bastelaere, Jans en Peeters. Na alle onnodige commotie en, voor specifiek de yang-redactie ook nog eens een vervelende aanvaring met Knack-journalist Hoorne en zijn baas Karl Van den Broeck (tegen hardnekkig liegen door hen die binnen het medialandschap een zekere macht bezitten, is niets te beginnen), was de avond zelf haast weldadig theoretisch van aard. Moderator Dirk De Geest had er duidelijk voor gekozen het geblaat rond de bloemlezing terzijde te laten en concentreerde zich op de gebruikte en niet altijd even consequente criteria, op wat Vlaamse poëzie dan precies onderscheidt van andere poëzie, op het onderscheid tussen Vlaamse en Nederlandse poëzie, en had voorts aan de deelnemers gevraagd om uit de bloemlezing ieder een gedicht te kiezen dat ze de moeite waard vonden.
Philip Hoorne had op het laatste moment — misschien nadat hij de door De Geest voorbereide vragen had gezien — afgezegd; ik vermoed ook dat hij in een debat als dit alleen wat had kunnen stamelen. Ook Barnard, wiens scheldkannonades altijd eloquent zijn, schitterde door afwezigheid. Naar buiten toe versterkt dat nog maar eens de indruk van kwaadwilligheid: als het écht over de kwestie gaat, daagt men niet op. Ook ander voetvolk van het verongelijkte deel van de dichtende natie was niet aanwezig. Misschien zat dat zich op te winden over de verkiezing van de dichter des vaderlands, een ander bijzonder verheffend gebeuren in Gedichtenland. (Als men het geharrewar over werkelijk de meest futiele zaken in aanmerking neemt, is het te begrijpen dat poëzie door het grootste deel van de bevolking wordt genegeerd: dichters blijven, nog meer dan prozaïsten (onder wie er toch ook enkelen zijn die zich niet onbetuigd laten), last hebben van het idee dat ze de wetgevers van de wereld zijn, en schijnen niet door te hebben hoe potsierlijk zoiets is).
Het maakte in ieder geval dat in Brussel alleen Van Bastelaere en Brems Dirk De Geest op het podium vervoegden — op zich, met het oog op de geschiedenis, een pikant duo. Ooit (eind jaren tachtig, begin jaren negentig) verscheen er in yang een gepeperd ‘dossier Brems’, waarin onder meer een interview door Van Bastelaere en Spinoy met de hoogleraar. De beide jonge dichters zaten zich er, volgens de regels van de kunst, uitgebreid breed te maken tegenover een gezagsdrager met een, in hun ogen, natuurlijk geheel foute smaak. Een klassieke setting. Mocht er tussen beiden — VB en B — nog animositeit hebben bestaan (wat ik niet geloof), dan was er deze avond in ieder geval niets van te merken. Dat gaf dan Els Moors na afloop weer in dat het wat haar betreft slaapverwekkend was geweest. Een beetje bloed aan de muur had wel gemogen, vond ze. Ik was blij dat we daarvan gespaard waren gebleven. Het soort opwinding waar zij blijkbaar naar zoekt, vind ik nogal vermoeiend, ook al omdat de ervaring leert dat in dergelijke gevallen de meeste energie gestoken wordt in de poging de tegenstellingen zo te arrangeren (of ze nu daadwerkelijk bestaan of niet) dat ‘het’ publiek denkt dat er nog iets anders aan de hand is dan — in dit geval — de publicatie van een bloemlezing.
Aan circus overigens binnenkort geen gebrek: ik sta kort voor een heuse tournee in het kader van Saint Amour. Als ik het programma overzie, dan lijkt me dat ik menigmaal in het holst van de nacht thuis zal komen, met moeite een paar uur kan slapen, om daarna weer richting Antwerpen te rijden om er in een bus te stappen, op weg naar Leeuwarden of Utrecht of Enschede, Kerkrade, Dilbeek of Arnhem. Dat gaat een zware wissel trekken op het gezinsleven — maar ik zie er natuurlijk in het geheel niet tegenop. Ik zie het nog steeds als de voortzetting van festiviteiten die vorig jaar april zijn begonnen en waarvan ik nu nog eens met volle teugen ga genieten.
Het verlangen naar stilte is inmiddels weliswaar groot — zeker nu ik niet langer in de redactie zal zitten van nY. Ik merk nu pas, nu ik de maildiscussies die zich natuurlijk onverminderd tussen de redactieleden afspelen niet meer op de voet hoef te volgen, hoeveel ruimte yang altijd in mijn hoofd innam. Dat hoort ook zo als je redacteur bent. Het kwam niet zelden voor dat ik een uur of twee per dag bezig was om deel te nemen aan een op mail ontstane discussie en daarvoor ander werk terzijde schoof. Nu mijn werkzaamheden zich tot de praktische zaken beperken, scheelt dat enorm in tijd.
Tussendoor lukte het om eindelijk Kees ’t Harts De keizer en de astroloog uit te lezen. Een vintage Kees ’t Hart, als je het mij vraagt, en meer nog dan anders een soort mentale biografie van de schrijver. Het verkondigt, tussen al het psychiatrisch (en astrologisch) jargon door, de onwil tot en onwenselijkheid van genezing. Via Keizer Wilhelm II in Doorn gaat dit boek vooral (eigenlijk; het staat nergens letterlijk) over de jonge arts Simon Vestdijk die op het eind voor de literatuur kiest. En via Vestdijk gaat het over het schrijverschap van Kees ’t Hart zelf, voor wie bijvoorbeeld Vestdijks De redding van Fré Bolderhey (1948) een soort oerboek is (men vindt daarvan al de sporen in zijn De neus van Pinokkio (1990)). Het boek komt in feite uiteindelijk uit op wat Slavoj Žižek — uiteraard zwaar leunend op Lacan — ‘Enjoy your symptom’ noemde. Men leeft zijn ziekte, zoals men continu leeft met het verlangen naar genezing van die ziekte. Maar zonder zijn ziekte is men niets. Catharsis betekent in Kees ’t Harts werk altijd verdieping van de tragedie die men zelf is. En zo is het volgens mij in alle literatuur die ertoe doet.
Of het bij Gerhard Rühm ook zo is, staat nog te bezien. Ik kreeg afgelopen woensdag van Erik de Smedt, met wie ik en Koen van Baelen voorafgaand aan de Beschrijf-avond iets aten, een door hem vertaalde keuze uit diens gedichten en korte toneelstukken, zeer fraai uitgegeven door Zegwerk. Het gaat hier natuurlijk veel minder om de met het schrijverschap verbonden klassieke romantische noties, zag ik al; dit is conceptueel, in de Nederlandse poëzie verwant met die andere Gerard, Gerard Stigter (K. Schippers). Ik ben benieuwd hoe dat valt.