De afgelopen weken hard gewerkt op vele fronten tegelijk. In de eerste plaats het laatste nummer van yang afgewerkt — het laatste nummer voor de doorstart als nY na de fusie met Nieuwzuid. Die is nu officieel bekend gemaakt, eerst door Dirk Leyman in De Morgen, vervolgens op zijn De papieren man, maar het was al wat langer bekend dat die er aan zat te komen. Daar hebben veel opgewonden standjes zich alweer erg druk over gemaakt, uitgaande van alles wat mooi en, vooral, lelijk was. Dat yang al meer dan tien jaar — en dus meer dan 7000 pagina’s lang — heeft laten zien geen bolwerk van ‘doctrinair postmodernisme’ te zijn, maakt tegenover degenen die het blad niet lezen natuurlijk geen indruk. Dat Dirk van Bastelaere, die als opperhoofd van dat doctrinair postmodernisme wordt beschouwd, al tijdenlang binnen Nieuwzuid weinig ondernam, was misschien wat minder zichtbaar. Dat diezelfde Van Bastelaere geen deel uitmaakt van de nieuwe redactie van nY kon natuurlijk niemand weten, maar is feitelijk het geval. Wat niemand van de grote club der verongelijkten ervan weerhield over dit soort zaken alvast ruimschoots uit de nek te lullen. Tegen kwaadwilligheid is nu eenmaal niets te beginnen.
Die redactie van nY, dat wil zeggen: ‘de dagelijkse leiding’, bestaat uit Piet Joostens, Johan Sonnenschein, Bram Ieven en Matthijs De Ridder. Dat betekent dat ook ik na 8 jaar redacteurschap met dit laatste nummer van yang uit de redactie stap. Ik blijf enkel het secretariaat doen: plak postzegels, betaal mensen uit, regel de belastingen en alle formele zaken die een rol spelen — en daarmee verdien ik een bescheiden inkomen. Maar het redacteurschap van yang leidde het afgelopen jaar al meermalen tot de overweging dat ik nieuwe redacteuren zo langzamerhand in de weg begon te zitten met plussen en minnen bij plannen, ideeën en bijdragen waar zij in de eerste plaats alleen maar enthousiast over waren. Dan moet men het stokje doorgeven, vind ik. Niet omdat een redactie het volledig eens moet zijn — dat was in yang gelukkig nooit het geval — maar omdat het meningsverschil voor mij op een zeker moment niet vruchtbaar meer was. In ieder geval hoef ik me nu niet langer schuldig te voelen wanneer ik me volledig concentreer op eigen schrijfwerk.
Het is jammer dat Hans Vandevoorde op het laatste moment nog geprobeerd heeft om yang in diskrediet te brengen. Ik blijf bij mijn eerdere opmerking: dat ik alle commotie rond de bloemlezing Hotel New Flandres niet erg goed begrijp. Ik schreef over die bloemlezing inmiddels zelf een stuk dat eerdaags in De Leeswolf verschijnt (dat was al lang geleden afgesproken). En eenmaal op schrijfsnelheid dat boekwerk nog eens doornemend (voor zover mij dat als een in Nederland opgevoede schrijver mogelijk was, want er staat veel in waarvan ik nog nooit had gehoord, of waarvan ik pas sinds Buelens’ Van Ostaijen tot heden enig besef had)
— eenmaal op schrijfsnelheid, kon ik niet anders dan concluderen dat de bezwaren die ik tegen de bloemlezing heb eerder liggen op het vlak van de keuze voor paradigmawisseling als organiserend principe, dan tegen het gesuggereerde nationalisme van de samenstellers (een suggestie die ook kant noch wal raakt). Ik geloof zelfs dat de keuze voor uitsluitend Vlaamse dichters nu juist met de keuze voor die paradigmawisseling verband houdt.
Wie vernieuwing als criterium hanteert (dus maar blijft vasthouden aan de ‘traditie van de breuk’ — een volgens mij overleefd idee), komt vanzelf uit bij de constatering die de samenstellers ook doen: dat een in Vlaanderen levende dichter zich eerder richt op coryfeeën als Claus, De Coninck of Nolens dan op Lucebert, Kopland of Kouwenaar. In Nederland ligt dat precies andersom (zozeer zelfs dat De Coninck er tijdenlang werd gerekend tot… de Kopland-school). Daar hebben de samenstellers met andere woorden zeker een punt. Maar het houdt dus nauw verband met de idee van paradigmawisseling als grondprincipe van de literatuurgeschiedschrijving — en juist daar valt mijns inziens heel veel op af te dingen. De retoriek van de vernieuwing is de laatste twee, drie decennia behoorlijk uitgehold (denk aan Pfeijffer) en sluit inmiddels nauwer aan bij marktdenken dan bij de oude geest van de avant-garde.
Het is een punt dat ook Vandevoorde ergens in zijn stuk maakt en alleen daarom al is het jammer dat hij, om welke mij niet geheel duidelijke reden dan ook (de reden die hij geeft is echt flauwekul), besloot om zijn stuk niet te plaatsen in wat dan nY zal heten. Het stuk zoals dat nu op De Contrabas staat is het resultaat van uitvoerig overleg tussen hem en de redactie van yang. Die heeft hem uiteraard nergens iets voorgeschreven (er bestond binnen de redactie zelf totaal geen overeenstemming over Hotel New Flandres), maar ik ben veeleer geneigd te zeggen dat die hem in bescherming heeft genomen tegen een eerdere versie. Daarin laat hij zich zozeer gaan in een zekere retoriek dat hij er later zeker spijt van gekregen zou hebben — en blijkbaar dacht hij er zelf ook zo over, want in de versie die hij ijlings elders publiceerde (en die nooit door yang is geweigerd, overigens, wat daarover ook wordt beweerd) is hij een stuk genuanceerder. Of liever: dat stuk is gewoon beter dan zijn eerdere versie (en veel meer kan men zich als redactie niet wensen). Het heeft mij verbaasd en teleurgesteld dat een academicus en kenner van de poëzie als Hans Vandevoorde ineens zulke grote bezwaren had tegen de uitdieping van wat je de kwestie Hotel New Flandres kunt noemen. Misschien komt een en ander nog ter tafel op een door Het beschrijf belegde bijeenkomst op 28 januari (ondanks de aankondiging zal ikzelf daar hoogstens als lid van het publiek aanwezig zijn, niet als deelnemer aan enig panelgesprek), al kan men vrezen dat — ook al door de gepeperde site die de samenstellers van de bloemlezing zelf zijn gestart — spraakverwarring en emotie de boventoon gaan voeren. Terwijl er nadien alleen biologische wijn te verkrijgen is… Als dat geen hoofdpijnavond wordt…
Een beetje ironisch is wel dat juist nu in Vrij Nederland eindelijk het stuk over literaire tijdschriften verscheen — ingeleid door de even onvermijdelijke als altijd kortzichtige Lisa Kuitert, hoogleraar neoliberale literatuurkunde. De foto met het lichtende ei boven wat de laatste redactie van yang blijkt te zijn — op de valreep promotie. Een mooie prent wel, vind ik, gemaakt met de zelfontspanner en een redelijke camera (pogingen om met de fotograaf tot een afspraak te komen, liepen steeds spaak). In een gesprek bij VPRO’s De avonden over de kwestie kwam helaas niet helemaal tot uitdrukking dat de situatie voor de meeste Vlaamse literaire tijdschriften een totaal andere is dan voor
de Nederlandse. Ik hoorde Menno Lievers (van De Revisor) op een zeker moment zeggen dat je als literair tijdschrift tot nu toe afhankelijk was van de goodwill van de uitgever om iets voor het blad te doen (in publicitaire zin bijvoorbeeld). Maar veel van de Vlaamse literaire tijdschriften zijn onafhankelijk en hebben zich georganiseerd in de vzw CeLT, een stichting die voor de promotie en de distributie van de daarbij aangesloten tijdschriften veel werk verzet. De subsidiëring verloopt ook anders en, als je het vergelijkt, is de situatie voor Vlaamse literaire tijdschriften altijd nog een stuk gunstiger dan voor de Nederlandse — al zijn de problemen qua bereik natuurlijk niet werkelijk anders. De relevantie van literaire tijdschriften lijkt me nog steeds erg groot: ze bieden de garantie voor diversificatie binnen de literatuur, gaan van tobberig naar licht verteerbaar, van bladen met vooral een podiumfunctie voor nieuw, rijp en onrijp talent, naar bladen met een meer academische status. Maar wie zich overgeeft aan ‘de werkelijkheid zoals ze nu eenmaal is’ kan natuurlijk niet anders dan in literaire tijdschriften een ten onrechte nog niet uitgestorven dinosaurussoort zien.
Hoe dat ook zij: yang zal nog worden uitgeluid, nY worden ingeluid. Piet Joostens was iets te haastig met de mededeling dat dit in de Gentse Vooruit zou plaatsvinden; dat zal nog geregeld moeten worden, en ik geloof dat de redactiesecretaris daarvoor de aangewezen persoon is…