Politici die lezen — het blijft een wonderlijk fenomeen. Niet dat ze lezen natuurlijk, maar dat ze er voor uitkomen. Tot nader order blijft lezen een intellectuele bezigheid, en wie stemmen wil vergaren kan zich beter niet al te intellectueel voordoen. Sinds De vis in het water van Mario Vargas Llosa (1993) ben ik er van overtuigd dat het ambt van politicus en literatuur onverenigbaar zijn — en ik roep Karadžić, Goebbels, maar ook Vaclav Havel hier als aanvullend bewijs in (het verband tussen genocide en literair bevlogen politici zou ik namelijk niet meteen willen suggereren). De mare gaat dat Steve Stevaert een verwoed lezer is. Nooit iets van gemerkt toen hij nog stemmenkanon speelde; hij gaf toen eerder de indruk niets met dat soort intellectueel vermaak van doen te willen hebben. Zelfs het socialisme was voor hem destijds vooral een kwestie van gezelligheid.
Afgelopen maandag (28 april) zat ik in ieder geval met een politicus, Renaat Landuyt, én een popmuzikant, Stijn Meuris (die modereerde), in gerieflijke zeteltjes op het podium van het Vlaams-Nederlands huis ‘deBuren’, en tijdens het gesprek viel me op dat Landuyt literatuur las (of misschien moet ik zeggen: nóg las) op een manier die binnen de literatuur zelf steeds meer op de achtergrond is geraakt: als teksten met een sociale, politieke betekenis. Daar gaat nog iets aan vooraf: de gedachte dat literatuur kennis overbrengt — en misschien zelfs, al hebben we het daar in het geheel niet over gehad, dat je van literatuur een beter mens zou kunnen worden. Uiteraard hebben we het over dat laatste niet gehad, want er is geen mens die dát nog voor zijn rekening zou willen nemen, hoezeer het dan ook bij iedere discussie over nut en noodzaak van literatuur nog steeds altijd op de achtergrond meespeelt. Landuyt had het zelf over het lezen als een manier om zich te ‘herbronnen’ — met een knipoog naar het feit dat hij nu in de oppositie zit en het geen verkiezingsjaar is, althans nóg niet.
Het expliciete verband tussen literatuur en politiek & samenleving maakte dat wat Landuyt te zeggen had vermoedelijk interessanter was dan wat een aantal willekeurige schrijvers onderling ter tafel had weten te brengen. Natuurlijk dreigt bij een te grote nadruk op dat verband reductie van juist het ‘literaire’ van literatuur — en het viel me bijvoorbeeld op dat Landuyt het einde van mijn boek tamelijk eenduidig las als iets positiefs. Hij had in Het grote uitstel min of meer zijn eigen ontwikkeling terug gezien (hij is van 1959) en dus veel herkend in het boek. Ik geloof dat ik het weer eens nodig vond ook die avond te zeggen dat dat einde ook op een heel andere manier gelezen zou kunnen worden, en ik had er dan nog aan toe kunnen voegen dat de Val van de Muur uiteindelijk de opmaat was voor het neoliberalisme dat ook het socialisme van de SPa behoorlijk heeft aangevreten. Dat laatste zei ik, geloof ik, niet. Maar de al te eenduidige, positieve lezing van dat einde diende toch wat bijgesteld. Zoals ik altijd bezwaar blijk te maken wanneer sommigen beweren dat Het grote uitstel een duidelijke afrekening is met het gedachtengoed van mei ’68. (Ik ben niet voor de vergoddelijking van de auteursintentie, maar als… laten we zeggen: als lezer van mijn eigen boek kan ik me dan toch soms niet inhouden).
Het alleraardigst vond ik dat Landuyt in zijn lijstje voorkeursboeken (uiteraard een keuze uit een veel langere lijst) De sirkelbewoners (1970) van Sybren Polet had opgenomen — een boek dat hem de veelkantigheid van de werkelijkheid had laten zien, zei hij, en hoe er moeiteloos van het een naar het ander overgegaan kon worden. Hij beaamde de door mij nog eens in herinnering gebrachte emancipatoire bedoelingen van dit wel ‘ander proza’ genoemde werk van Polet: dat hier duidelijk werd gemaakt hoezeer elke voorstelling van de werkelijkheid ‘maar een constructie’ is en geen objectief gegeven. Op zich een bewustzijn dat verlammend kan werken, en misschien ook verlammend gewerkt heeft, maar dat natuurlijk ook het idee van een ‘maakbare samenleving’ impliceert — iets wat Landuyt na aan het hart ligt, denk ik toch.
Het was zo aardig dat juist dít boek er bij zat, omdat gewoonlijk wanneer ‘ander proza’ ter sprake komt er al wegwerpgebaren worden gemaakt nog voordat het gesprek op gang is gekomen. ‘Onleesbaar’, ‘theoretisch’ en allerlei andere negatieve oordelen staan een gewone waardering in de weg — en hoewel ook ik nu dertig jaar later de nodige bedenkingen bij dat soort literatuur heb (die overigens in meer hedendaagse varianten nog steeds volop wordt geschreven met nog onverminderd dezelfde kritische, emancipatoire bedoelingen), blijf ik het wel serieus nemen. Het is een schoolvoorbeeld van hoe literatuur politieke dimensies kan hebben. Dat ik die dimensies liever opspoor waar ze minder evident zijn, waar de kritische bedoelingen er minder dik bovenop liggen — in literatuur die minder didactisch is, om het zo maar te zeggen — is een kwestie van smaak, misschien. Al laat ook die zich vertalen in meer literair-politieke motieven, die weer teruggaan op bepaalde overtuigingen betreffende de werkelijkheidswaarde van onze voorstellingen.
Ik merk dat ik hier nog een onderscheid moet maken tussen een meer politieke lezing van literatuur (iets wat in het reservaat van de laaglandse letteren vrijwel niet meer voorkomt) en een partijpolitieke lezing van literatuur. Het is denk ik op dat laatste punt dat literatuur en politiek onverenigbaar worden (of blijven). Polets Sirkelbewoners is geen vlugschrift van de socialistische beweging, maar de appreciatie ervoor, de herkenning van hetgeen er in staat, kan er voor zorgen dat iemand voor het socialisme kiest. Dat hetzelfde boek misschien evengoed een neoliberaal tot zíjn geloof zou kunnen brengen, sluit ik overigens niet bij voorbaat uit. Het zou volledig tegen de intenties van dit soort literatuur ingaan, natuurlijk, maar die doen op een zeker niveau niet langer terzake. Des te belangrijker om het gesprek over literatuur, over haar specifiek politieke relevantie náást of tegelijkertijd mét haar relevantie voor het nadenken over ‘de menselijke staat’ in het algemeen, te blijven voeren.
Er waren in deBuren weinig mensen, té weinig eigenlijk, terwijl juist dit soort programma’s het vacuüm kan opvullen dat bijvoorbeeld boekenbijlagen hebben laten ontstaan. Over een medium als tv zwijg ik verder maar. Eerder deze week stond er in de krant dat Canvas de samenwerking met juist deBuren had opgezegd, omdat die laatste, als beoogd partner, te veel wantrouwen aan de dag had gelegd bij de voorbereidingen op een nieuw ‘boekenprogramma’ op tv, in te vullen door Canvas én de VPRO. De beoogde Vlaamse presentator, Jan Leyers, stuitte op verzet, en ik kan me zo voorstellen dat als deBuren zich wat nader verdiept in de figuur van Leon Verdonschot, de beoogde Nederlandse presentator, dat verzet niet echt zal afnemen (al geldt voor tv-persoonlijkheden soms hetzelfde als voor politici: ze kunnen soms verrassend erudiet blijken) Dan: van een literatuurprogramma was het dus al een boekenprogramma
geworden — en dat opent de mogelijkheid om naast, waarschijnlijk uitsluitend de ‘grote namen’ uit de literatuur ook aandacht te besteden aan 352ste druk van SOS Piet — aan ‘wat de mensen willen’, zogezegd. Geen wonder in een bedrijf waarin 100.000 kijkers naar één programma reden is voor ernstig crisisberaad.