Wolven & Welpen

wolf_2008_2

Toen ik gisterenavond in het Elzenveld te Antwerpen op een avond van Leeswolf/Leeswelp mijn lezing over literaire kritiek gaf, wist ik dat ik te weinig tijd had gehad om die naar behoren voor te bereiden. De lezing had een bewerking moeten zijn van een artikel dat ik inmiddels voor de komende yang over literaire kritiek geschreven had — maar door allerlei omstandigheden was de tijd om dat naar behoren te doen te kort. Ik vertaalde citaten, schoof er hier en daar een meer verhelderende zin tussen, herformuleerde een paar… eh… ‘spaghettizinnen’ tot, laten we zeggen, het meer handzame formaat van de penne rigate, maar aan één ding kwam ik niet toe: aan wat ik, niet helemaal correct, mijn ‘methode Flaubert’ noem. Flaubert zelf hanteerde, naar verluidt, de ‘brulmethode’: telkens wanneer hij een pagina had geschreven las hij die, heen en weer lopend door zijn schrijfvertrek, schreeuwend aan zichzelf voor. Als de tekst die mishandeling doorstond, was het een goede tekst. Ik zie van dat schreeuwen af — ik woon in een rijtjeshuis per slot van rekening —, maar het mezelf hardop voorlezen van passages behoort tot de vaste routine (iets wat ik veel lezers aanraadt als ze zeggen aanvankelijk moeite te hebben met Het grote uitstel: die lange, door sommigen verdoemde, door anderen juist zeer gewaardeerde zinnen, hebben meer met spreektaal te maken dan met de ambitie Proust naar de kroon te steken). Misschien is het een restant van de dichter in mij, die onwillekeurig op klank en ritme blijft letten, op haperingen, herhalingen, motiefjes.

spaghetti pijlen penne rigate

Voor een lezing is dit ‘hardop lezen’ natuurlijk nog belangrijker dan voor een roman — en juist daarvoor had ik gisterenmiddag geen tijd meer. Zodat ik dus voor een zaal vol recensenten van Leeswolf/Leeswelp stond en zelf bij het lezen voor het eerst hóórde dat sommige zinnen domweg ‘te dicht’ waren om te volgen, zeker na een aperitiefje en in het vooruitzicht van scampi’s in een jasje, saté’tjes, vismousse-achtige amuse gueule en nog meer alcoholhoudende dranken. Daarbij was wat ik te zeggen had — ik zou bijna zeggen: uiteraard zo eenvoudig niet. Want om een beetje te gaan schimpen op wat er in de bijlagen nog van specifiek literaire kritiek overschiet — het is te gemakkelijk, maar het zet geen zoden aan de dijk. En dus had ik gekozen voor de poging de huidige situatie van de literaire kritiek wat in een context te plaatsen — te verbinden met het wel ‘emancipatoir’, maar ook ‘ontmaskerend’ of ‘ontvoogdend’ genoemde denken dat de twintigste eeuw gedomineerd heeft en dat volgens sommige commentatoren is uitgelopen op wat dan in al zijn vaagheid ‘postmodernisme’ wordt genoemd — in ieder geval tot een verregaande ‘democratisering’ van het esthetische oordeel. Enfin, ik ga daar hier nu niet verder op in — de inleiding waarvan de lezing van gisterenavond de bewerking had moeten zijn, staat begin mei op de site van yang en ik zal eens kijken of ik voor de site van Leeswolf/Leeswelp nog iets anders kan doen dan enkel de doorverwijzing naar deyangsite.

Na mij sprak Bart Van Loo een weldadige feestrede uit, waarin hij hoofdredacteur Jen De Groeve opriep De Leeswolf en De Leeswelp in de vaart der volkeren op te stoten. Hij constateerde dat vroeger bij kranten als De Morgen en bij Standaard der Letteren nieuwe recensenten binnendruppelden die voordien in De Leeswolf hadden geschreven, terwijl de stroom nu eerder omgekeerd is, waarbij het belangrijkste argument de aandacht voor het boek zelf blijkt te zijn — iets waarvoor in de officiële bijlagen, zo kun je op basis van deze gegevens concluderen, geen plaats meer is. Gezien de status waarmee recensenten meestal worden bedacht (‘sla hem dood, de hond, hij is een recensent!’), ben je geneigd te zeggen: de ratten verlaten het zinkende (literaire krantenbijlage-)schip. Hoe dat ook zij: De Leeswolf doet nog volop wat de bijlagen om mij nog steeds niet geheel duidelijke redenen meer en meer achterwege laten. In die zin verdient het blad meer aandacht dan het weet te genereren. Ik schat dat er van zo’n blad makkelijk 10.000 verkocht zouden kunnen worden — al voeg ik daar onmiddellijk aan toe dat ik van de markt de ballen verstand heb.

Na de lezingen en de receptie, nog voordat ik met de meegereden Rokus Hofstede weer huiswaarts keerde, eerst nog cafébezoek — een bluescafé in de buurt van de Leopoldsplaats. ‘Het lijkt hier wel dertig jaar geleden!’ zei Willem van Zadelhoff tegen mij, en tot mijn schrik antwoordde ik: ‘Ja, is het niet geweldig?’ Maar dertig jaar geleden… ach…

why dont cha 1976-77
Omstreeks 1976
Overigens, dinsdag 15 april: Uitgelezen in De Vooruit in Gent.