Het valt waarachtig niet mee om tussen het knallen van de champagnekurken door weer het evenwicht te vinden dat werken mogelijk maakt — hoezeer dat nu ook nodig is. Ik merk dat de mij aanvankelijk werkelijk verbijsterende bekendmaking van de Gouden Uil mijn, zeg maar Twentse mentaliteit weer wakker roept. Een rechtgeaarde Twentenaar zou als hij prijswinnaar was geworden en gevraagd werd naar zijn mentale toestand bijvoorbeeld antwoorden: ‘Het kon slechter.’ Dan zwijg ik nog over wat een Groninger zou doen. En soms moet ik mij dan ook gedegen rekenschap geven van het enthousiasme waarmee ik gefeliciteerd word, om het vervolgens een beetje in mijn eigen reactie betrekken. Anders zou ik — volstrekt onbedoeld — al te onderkoeld overkomen. Wat ik ook helemaal niet ben. Iets in mij staat te juichen dat het een aard heeft. Eerlijk gezegd verkeer ik nog wat in de waas die ontstaat in de mix van het het nog steeds niet aflatende ongeloof en feestelijk alcoholmisbruik. Ik schreef al aan Harold Polis van Meulenhoff/Manteau dat ik wachtte op het moment dat ik wakker zou worden op de modderige vloer van het justitiepaleis in Antwerpen om me dan en daar te realiseren dat het allemaal niet waar is.
Voordien was er door zo ongeveer iedereen die er wat over te zeggen had met zoveel stelligheid beweerd dat ik geen kans maakte (en volgens sommigen was dat maar beter ook), dat ik van lieverlede geheel relaxed het justitiepaleis betrad. Het interviewtje met Fien Sabbe had ik van tevoren telefonisch doorgepraat, dus ik wist wel ongeveer wat er zou komen (al kwam er dan toch nog wat anders), en verder verheugde ik me op de afterparty in de Monty. Die kwam er ook, maar ik was er in een andere dan de verwachte hoedanigheid. En geheel onverwacht waren er van elders na de bekendmaking van de prijs nog wat vrienden in de auto gestapt om mee te feesten.
En dat feesten wil niet zo goed ophouden nu…
© Pieter Bleuz
Anne Provoost
Maar toch. Er moeten dringend kniebuigingen gedaan worden. Morgenavond is er het marathondebat in De Vooruit in Gent in het kader van Zogezegd in Gent (met Anne Provoost als curator), en dat vraagt toch om enige bezinning vooraf. Het gaat, met een dubbel vraagteken, om: ¿De verbeelding aan de macht?, en daarmee gaat het verwoed om de vraag naar de erfenis van mei ’68, die een vraag is naar vrijheid, individu, solidariteit, democratie en democratisering, engagement en consumentisme, het nieuwe en het vernieuwende, utopie en dystopie, aanhankelijkheid en verwijt, kritische houding en niet kritische instemming, postmoderne ‘negativiteit’ versus postmodern welbehagen, enzovoorts. Grote vragen, derhalve, door een keur, in steeds wisselende samenstelling op het podium verschijnende auteurs, journalisten enzovoort te bespreken. Ik heb het gevoel dat ik voordien toch nog even in retraite moet om me op de gesprekken voor te bereiden, hoezeer ook al deze post-’68-vragen precies zijn toegesneden op mensen van juist mijn generatie — van hen die net te laat kwamen om van die protestgeneratie deel uit te maken, en te vroeg om al pragmatisch te zijn.
Daarna ga ik me op zaterdag in ons favoriete cafeetje nog eens samen met Jeroen Theunissen afvragen hoe zich de wonderbaarlijke verdubbeling van Anna Luyten op 15 april zal voltrekken — een gebeurtenis van jewelste, lijkt me toch. Anna zal zowel aanwezig zijn op de prijsuitreiking van de prijs voor proza van de provincie Oost-Vlaanderen aan Jeroen in Aalst, als terzelfdertijd op Uitgelezen in De Vooruit in Gent, alwaar onder meer… enfin Het grote uitstel besproken zal worden, iets waar ik graag bij wil zijn, zodat ik de prijsuitreiking ga missen. Dat spijt me wel. Er is (te) weinig gerucht gegeven aan die prijs, en dat lijkt me toch niet terecht. Het einde is en blijft een van de belangrijkere nieuwe boeken van een van de belangrijkere nieuwe stemmen in de Nederlandse literatuur. Bevooroordeeld? Ja, dat zal best, al heb ik onder mijn vrienden (en vooral voormalige vrienden) de twijfelachtige reputatie de vriendschap niet te laten meewegen bij mijn oordeel over hun literatuur. (Ik verwacht omgekeerd hetzelfde, maar vrees nu toch dat men mij wel eens spaart).
Volgende week moet dan werk gemaakt worden van ongenode gasten: in de eiken balken van het oude, uit 1850 of daaromtrent stammende deel van ons juist verbouwde huis, hebben zich klopkevertjes genesteld. Een jolige medewerker van de gezondheidsdienst te Gent, aan wie wij een jampotje met drie door ons gevangen kevertjes hadden overhandigd voor nader onderzoek, wist me te melden dat het natuurlijk niet de kevertjes zelf waren die een probleem vormden, maar wel hun larven. Die zitten in de balken. ‘U kunt twee dingen doen’, zei de man. ‘U kunt besluiten dat u dit wel leuk vindt en uw balken laten opeten. Of u kunt contact opnemen met…’. Dat het klopkevertjes zijn verklaart veel: we zijn ze op het spoor gekomen door een tikkend geluid. Ik dacht eerst nog dat het de pennen in een pennenbakje waren die door trilling van de langsrijdende bussen tegen de zijkant tikten. Of dat mijn beschaafd klikkende Apple-muis uit zichzelf doende was. Maar, zo meldde de medewerker ook nog, ‘het gaat hier om het baltsgedrag van de mannetjes, die inderdaad een tikkend of “kloppend” geluidje maken om de vrouwtjes te lokken’. Liefde derhalve… Daar moet paal en perk aan gesteld worden. Het ondermijnt alles.
Ja Gent heeft meer inwoners dan voorheen gedacht zo te zien. Zorg toch maar dat GAIA niet achter uw plannen komt om die diertjes op gruwelijke wijze af te maken. U zou wel eens in het justitiepaleis van Gent kunnen belanden. En deze keer niet om gelauwerd te worden maar op het beklaagdenbankje.
Was getekend
LikeLike