Intermezzo: gratis winkeladvies

1329024281474c0099840ebHet was, meen ik, in de dagelijkse talkshow van Pauw & Witteman dat ik, in het verlengde van de huidige politieke crisis, iemand maar weer eens met het gebruikelijke ontbreken van enige kennis omtrent wat er in Vlaanderen leeft op die typisch Hollandse manier hoorde vragen: ‘maar waarom komt Vlaanderen niet lekker bij ons?’ Het kortste antwoord zou zijn: omdat de Hollander voor een Vlaming is wat een Duitser nog steeds voor de Hollander is. Voor een Hollander zegt zoiets genoeg, al kan hij zich dat niet voorstellen: is de haat zo diep? Ja, de haat is zo diep.

Afgelopen zaterdag na de intocht van Sinterklaas in Gent stond ik in de Koestraat bij onze fietsen tegenover een kaaswinkel te wachten tot H. en Emma er een stuk extra belegen hadden gekocht. Ik leunde tegen de muur, en daarbij stond ik een klein beetje voor een etalage van een juwelier. Ik keek wat naar vrouw en kind in de drukke kaaswinkel, toen ik ruw opzij werd geduwd door een kaal heerschap met een gouden bril en een wandelstokje met zilveren knop. Hola, dacht ik, en kon me niet inhouden en mompelde dat ik het een tikje onbeleefd vond. De man reageerde niet maar bleef tegen mij aanduwen terwijl hij de dertig centimeter etalage bestudeerde die ik blijkbaar voor hem onzichtbaar had gemaakt. Daarna verdween hij weer en toen ik achterom keek, zag ik hem in de winkel. Blijkbaar gevonden wat hij zocht.

Een paar minuten later komt de man echter weer naar buiten en stapt nu doelbewust op mij af en begint me uit te foeteren omdat ik voor zijn etalage sta. Degene die kort tevoren zo onbeschoft tegen mij op stond te rijden om een paar centimeter etalage te bestuderen, bleek dus de eigenaar te zijn. Het was ook altijd hetzelfde, zei hij nu, en dat hij het van zijn etalage moest hebben. Blijkbaar staan er dagelijks mensenmassa’s met hun rug naar zijn etalage gekeerd — opzettelijk, om hem het brood uit zijn mond te stoten — en dat is natuurlijk ontoelaatbaar. Ik wilde me niet meteen opwerpen als sierraaddeskundig, maar bijna had ik gezegd dat als hij het van zijn etalage moest hebben, hij misschien beter iets anders tentoon kon stellen dan wat er aan kraaltjes, spiegeltjes en andere smakeloosheid te zien was. In plaats daarvan besloot ik eerst het zere been van de middenstand uit te proberen: ik vroeg of hij niet genoeg verdiende misschien, dat hij het nodig achtte hoogstpersoonlijk mensen die dertig centimeter van zijn etalage aan het zicht onttrokken zo ongeveer omver te duwen. Vanuit iets wat als onpeilbare hoogte bedoeld was, antwoordde hij dat hij, ‘meneer’, zeer goed verdiende. Voilà, zei ik dus, en dat hij het dus niet nodig had mensen onbeschoft aan de kant te duwen en dat hij het me bijvoorbeeld ook beleefd had kunnen vragen, zoals hij dat bijvoorbeeld ook nu had kunnen doen. Ik zei dat op scherpe toon, en vanuit de vaste overtuiging dat ik bij een beleefd verzoek beleefd geweigerd zou hebben om aan zijn aanstellerige verzoek gehoor te geven. Waarop de man uitviel met een tirade tegen ‘die Nederlanders’ die dit en dat en enzovoorts. Waarop ik hem, inderdaad dan maar op zijn Hollands, aanmaande op te flikkeren, en het, na een snelle inschatting van zijn fysieke mogelijkheden, zelfs aandurfde een paar dreigende stappen in zijn richting te zetten.

De man trok zich schielijk terug in zijn winkel, maar inmiddels waren H. en Emma uit de kaaswinkel gekomen, en H. hoorde vooral de kralenverkoper uithalen naar ‘de Nederlanders’ in het algemeen en naar mij als specimen van dit verachtelijke ras in het bijzonder. Ik zeg ‘ras’, want ook dat is weer iets wat Nederlanders niet over Vlamingen weten: ook als zij zelf uitvaren tegen Nederlanders, vinden ze dat een blijk van racisme, waarover menigeen dan beschaamd is. En het is waar natuurlijk — ik heb het al vaker gezegd — ik heb een wat je noemt Hollandse fysiognomie. Ook nooit geweten wat dat precies is totdat ik hier ben komen wonen en inderdaad op straat zonder al te veel moeite de Hollanders tussen de autochtonen kan identificeren — al heeft dat ook vaak met gedrag te maken en niet alleen met iets wat op grond van schedelmeting vastgesteld zou kunnen worden.

H. was meer dan verontwaardigd over… over het racisme van de winkelier, gaf mij het stuur van haar fiets en stapte op de winkel af om haar zegje te doen. Maar de deur was inmiddels op slot gedraaid. Pas later schoot mij te binnen dat we wat langer hadden moeten blijven staan, misschien tot sluitingstijd. We hadden de kaas kunnen opeten. Een flesje wijn kunnen kraken en tegen iedereen die passeerde kunnen zeggen: koop hier niet, deze kralenverkoper is een racist. Maar kijk, Sinterklaas was in town, en onze spruit (Belgische nationaliteit) had op basis van enkel de tekst van ‘Sinterklaas Kapoentje’ vastgesteld dat ze die avond niet alleen een schoentje, maar ook en tegelijkertijd een laarsje mocht zetten, want immers: ‘gooi wat in mijn schoentje, gooi wat in mijn laarsje’ — dat zijn dus wel twéé soorten schoeisel die gezet mogen worden, hè. Bij zoveel vernuft verbleekt zelfs de grootste racist.

Toch, je wilt niet weten wat zo’n man precies over Turken, Marokkanen, Kosovaren, Bulgaren, Congolezen óf Walen denkt. Zijn standpunt over Nederlanders lijkt me duidelijk. En misschien dat Nederlanders zich eens bezinnen op de onzinnige, altijd in de sfeer van gezelligheid gedane suggestie dat Vlaanderen maar bij Nederland moet komen. Vlamingen zijn door de bank genomen niet zo gezellig als men op grond van bier, friet en achteloze omgang met landschap en milieu boven de Moerdijk wel meent. Al ken ik persoonlijk heel veel gezellige Vlamingen en heel veel juist erg ongezellige Hollanders.

In een sfeer van generalisaties is er niets te winnen, bedoel ik eigenlijk.

Maar koopt u vooral niet bij de juwelier tegenover de kaaswinkel in de Koestraat in Gent, wil ik maar zeggen — om uiteenlopende redenen.

20071125111855