Onder veel andere dingen zitten lezen in John Lewis Gaddis’ The Cold War, een boek dat precies doet wat het belooft: een handzaam overzicht geven van ontstaan, voortgang en einde van de Koude Oorlog. Verbluffend hoe weinig je uit zo’n boek dan uiteindelijk gebruikt in de eigen tekst waarvoor je het bedoeld had. Het maakt alleen het bewustzijn weer wat scherper van wat in de jaren tachtig (waar het me vooral om te doen was) toch vooral op de achtergrond speelde in de vorm van dagelijkse krantenkoppen, alledaagse gesprekken over de actualiteit in tv-journaals en actualiteitenprogramma’s, voor zover überhaupt door mij bekeken in die tijd (als student beschikte ik pas laat over een tv’tje: een zwartwit-gevalletje dat ik meteen na aanschaf nog opblies ook omdat ik niet gezien had dat er een stekkertje voor 12 volt en één voor 220 volt was; in de winkel waar ik met de rokende resten één dag na aanschaf arriveerde, beweerde ik echter dat ik er nog speciaal op had gelet — en kreeg een nieuwe mee).
Het zijn inderdaad de dingen die het snelst uit de herinneringen zelf lijken te verdwijnen, die je later weer moet opzoeken om te weten hoe het ook alweer was allemaal. In die zin lijkt ‘de wereld’ in een leven meestal maar een ondergeschikte rol van betekenis te spelen — paradoxaal genoeg onderstreept door klassieke vragen als ‘waar was u toen president Kennedy vermoord werd’, of meer recent: ‘waar was u op 9/11’? In die gevallen verdringt de wereld de autobiografie voor een kort moment (zodat ze later samen blijven opduiken). Al moet ik er misschien aan toevoegen dat het kunnen vergeten van de politieke, militaire en andere context waarin zaken zich hebben afgespeeld, waarschijnlijk voor een deel ook de luxe is van de westerling die zich in totale vergetelheid meent te kunnen wentelen, het in ieder geval doet (de toestand is vrede, schreef, meen ik, Kouwenaar).
Voor zover Gaddis’ boek me de politiek weer te binnen brengt, de, in feite, toch wel heel erg zorgelijke situatie in de jaren tachtig, heb ik dan weer reden om wantrouwig te zijn. Ik was wat geschokt om in zijn boek Ronald Reagan te zien optreden als een soort visionair die met geen ander doel dan alle kernwapens de wereld uit (al was het in zijn geval dan: om te beginnen uit de Sovjet Unie), uiteindelijk een einde maakte aan de Koude Oorlog. In mijn herinnering was (en is) Ronald Reagan namelijk toch nog steeds die gevaarlijke gek die met krankjorume ideeën als SDI (‘Starwars’), de stationering van kruisraketten in Europa (en daar waren we toen met z’n allen tegen, immers? we stonden toch met de rug naar Lubbers en met een half miljoen mensen op straat?) en de opvatting dat een beperkte kernoorlog op Europees grondgebied toch tot de mogelijkheden behoorde, helaas de kogels van de psychopaat John Hinckley overleefde. Zijn vrijage met een in mijn ogen ook verwerpelijke tante als Margaret Thatcher hielp ook niet echt om van hem iets anders te maken dan één van de gevaarlijkste presidenten die de Verenigde Staten tot op dat moment had geleid (Bush jr. was toen nog niet in beeld, tenzij in de society-pers als drinkebroer).
Maar Gaddis stelt dat Reagan niet kon leven met de détente die er in de jaren zeventig tussen de supermachten was ingetreden, omdat die geheel gebaseerd was op de ‘balance of terror’ — wat onder meer betekende: niet op enige verdediging, maar op de door de onvoorstelbare vernietigingskracht aan beide zijden onmogelijk geworden aanval. Een continue explosieve situatie waarvan, alweer, de meeste mensen zich nauwelijks werkelijk bewust waren — laten we zeggen: even bewust als van hun eigen dood (met die misschien wel levensnoodzakelijke kloof tussen weten en werkelijk ervaren). Détente was geen ontspanning, maar de continuering van de Koude Oorlog en daarmee de feitelijke voortzetting van de status quo. De enige manier om daar een eind aan te maken, was een eind maken aan de détente. Al aan het eind van de jaren zeventig schijnt Reagan over de détente gezegd te hebben: ‘Isn’t that what a farmer has with his turkey —until thanksgivings day?’ Die dag was blijkbaar met zijn inauguratie aangebroken, want wat op mij destijds overkwam als al te oorlogszuchtige taal van een matige acteur die westerns met werkelijkheid verwarde, was, begrijp ik uit Gaddis, ei-gen-lijk uitgekookte provocatie met de bedoeling alle kernwapens de wereld uit te krijgen.
Dat ik het niet geloof — in Reagan niet de visionair kan zien die de Koude Oorlog heeft beëindigd — houdt behalve met mijn eigen herinneringen ook verband met weer andere, door Gaddis geciteerde uitspraken van hem, bijvoorbeeld die waarin hij het communisme een ‘tijdelijke aberratie’ noemde, iets dat snel van de aardbodem zou verdwijnen omdat het ‘tegengesteld aan de menselijke natuur’ was. En dan zwijg ik nog over zijn inderdaad niet bepaald tot ontspanning leidende beruchte slip of the tongue over de Sovjet Unie als ‘het Rijk van het Kwaad’. En dan zwijg ik ook over het simpele feit dat de Sovjet Unie in de jaren tachtig, door de dalende olieprijzen en het niet erg succesvolle concept van de planeconomie, economisch aan de rand van de afgrond stond, macht noch middelen had om bijvoorbeeld in Polen in te grijpen (al hebben ze dan via de Bulgaarse geheime dienst en de aanslag van Mehmet Ali Agca op Paus Johannes Paulus alsnog geprobeerd om het door de kerk zwaar gesteunde Solidarnosc van Lech Walesa — niet te verwarren met de bonbonfabriek — een slag toe te brengen), en over Gorbatsjovs glasnost en perestrojka, dat minder een knieval voor westerse waarden was dan een laatste poging de Revolutie te redden (uiteindelijk was het pas de gisteren overleden Jeltsin die de USSR opdoekte; niet Gorbatsjov). Ik bedoel: zelfs áls Reagan al de bedoeling had gehad een kernwapenvrije wereld te creëren, dan lukte zijn uiterst gevaarlijke spelletje alleen omdat de Sovjet-Unie implodeerde — wat van Reagan meer een opportunist dan een visionair maakt: iemand die zijn kans greep.
(Hoe gevaarlijk spelletje was, bleek in 1983, toen een op zich niet ongewone NAVO-oefening in het najaar door de toenmalige leider Andropov werd geïnterpreteerd als een nakende nucleaire aanval; we ontsnapten op een haar na aan een ramp, al was het, geloof ik, voor mij persoonlijk in ’83 wel de minste van mijn zorgen.)
De door Gaddis beschreven logica — wie een warme vrede wilde moest een einde maken aan een op wederzijdse afschrikking gebaseerde ‘ontspanning’ tussen de grootmachten — brengt me nog wel weer een ander gevoel te binnen uit de jaren tachtig: de prettige want uiterst overzichtelijke kant van de status quo. Een beetje hetzelfde als ik wanneer nu dat oude hitje van Het Klein Orkest nog weer eens hoor — ‘Over de muur’ heette het geloof ik. Nostalgie. Iets wat de toentertijd al jaren in Berlijn wonende Armando verwoordde toen de Muur viel: spijt, heimwee op voorhand. De Kurfürstendamm won het uiteindelijk van het Unter den Linden. Kortom: de valse veiligheid van wie zich heeft uitgeleverd
aan de fataliteit van de totale vernietiging. Daar kan ik wel wat mee, in mijn tekst in statu nascendi, veel meer dan met de feiten, die uiteindelijk stoffering blijven en op zichzelf niet in staat zijn de werkelijkheid te suggereren die ik wil suggereren.
In het verlengde hiervan: je vraagt je soms af of de moeite die we in het westen nu doen om de islam zodanig te demoniseren dat elke moslim als vanzelf weer tot een (ander) ‘Rijk van het Kwaad’ gaat behoren, geheel in lijn met de paranoïde kletspraat van Bush en de zijnen en met daarbij de altijd immanente dreiging van terreuraanslagen — of dat alles niet gewoon een kwestie van heimwee is… Alsof we ons zonder vijand pas echt onveilig voelen. In die zin is eerder de totale vrede dan het communisme ‘contrary to human nature.’
Ik vind dit een zeer interessant stuk
LikeLike