De Moor vs De Vos

805ffbb0-c118-11e8-81c9-1b431fd718bc-rimg-w526-h818-dc867e6d-gmir

 

Ik volg nu al een tijdje Piet de Moor op zijn blog. Zijn recent verschenen Gunzenhausen heb ik met plezier gelezen, me af en toe afvragend of hij in zijn roman misschien niet toch net té veel refereert aan de geschiedenis, en of die historische verwijzingen zijn verhaal hier en daar niet versmoren (want Gunzenhausen is en wil uiteraard helemaal geen geschiedenisboek zijn; het is een roman). Je voelt dat de auteur van dit boek Salinger in zijn broekzak heeft, voor zover Salinger, die zich het liefst niet liet kennen, überhaupt ooit in welke broekzak dan ook maar zou passen. En niet alleen Salinger. Er wordt via zijn figuur veel gezegd over de hele geschiedenis van de twintigste eeuw — voor minder doet de auteur het niet. Maar zijn boek had op mij — wat ik noem: de juiste uitwerking. Ik plukte na Gunzenhausen meteen Salinger uit de kast en begon koortsachtig pagina’s te lezen. En ik stelde me een aantal principiële vragen over mijn eigen schrijfproject van dit moment. Dat is altijd het mooiste: literatuur van iemand anders, die je aan het werk zet. Na het lezen van goede boeken is men niet voldaan, maar hongerig.

Op zijn blog reageert De Moor aanvankelijk nog grootmoedig op de recensie die Alexandra de Vos naast het blijkbaar veel belangrijkere stuk over Salinger zelf in één mager kolommetje in de Standaard der Letteren schreef. Je ziet in de blogberichten sinds de eerste reactie (die hij inmiddels geschrapt lijkt te hebben) zijn ergernis over De Vos’ oordeel toenemen. Wie de recensie van De Vos nog eens leest ziet vooral de losse pols waarmee de recensente dit ‘boekje’ van De Moor er ook nog even bijgenomen heeft. Want dat is de suggestie die van de opmaak van de hele pagina uitgaat: Salinger staat centraal, en laat ene Piet de Moor nu ook net iets over Salinger geschreven hebben. Je ziet in De Vos’ stukje niet meteen wat De Moor in diverse blogberichten wél ziet. En er is geen andere lezer dan de besproken auteur zelf die vervolgens zo met het fileermes dat stukje te lijf zou gaan.

Op mij komt de bespreking vooral als argeloos en oppervlakkig over. Dat is overigens op zich al erg genoeg. Er verschijnen te veel van dat soort ‘stukjes’ waarin besprekers meningen verkondigen die vaak kant noch wal raken voor wie het besproken boek toevallig al heeft gelezen — ‘stukjes’ die vervolgens wel van invloed kunnen zijn op de mate waarin het besproken boek door anderen nog gelezen gaat worden. ‘Helaas, uit het stukje van De Vos kan niemand opmaken wat voor een boek ik heb geschreven,’ stelt De Moor — en hij heeft gelijk.

In zijn blogpost van 3 februari haalt De Moor Elena Ferrante aan (ik neem het hier over):

‘Ik moet niets hebben van literaire kritiek die impressionistisch gekleurd is. Ik hou er niet van dat een tekst gebruikt wordt als een aanleiding om over iets anders te praten. Ik geef de voorkeur aan literaire kritieken die bij de tekst blijven, die nauwkeurig de expressieve strategieën van de schrijver analyseren. Een goede literaire kritiek richt zich tot de lezer om hem te zeggen: dit is het uitgangspunt van de schrijver, hier wilde hij me naartoe brengen, dit zijn de middelen die hij gebruikt, dit zijn de doeleinden die hij nastreeft, hier was hij schatplichtig aan de traditie, en dit zijn de redenen waarom zijn werk mij bevalt of waarom ik het verafschuw.’

Helaas lijkt in de huidige literaire kritiek een literaire tekst alleen nog het bespreken waard als hij aanleiding kan zijn om het over iets anders te hebben — het liefst het verhaal achter de literatuur, dat dan nog maar het best autobiografisch kan zijn. Ik zal niet ontkennen dat ik als auteur, na de afronding van een roman, niet zelden zelf zo’n verhaal construeerde: het verhaal voor ‘de’ media. Men moet sterke benen hebben om de eisen die de formats van ‘de’ media opleggen aan alles wat hen voor de muil komt, gewoon te negeren (zoals Inge Schilperoord deed toen ze op de suggestie van De Wereld Draait Door dat er achter haar succesvolle romandebuut Muidhond toch zeker wel een autobiografisch, of dan toch minstens smakelijk ‘écht’ verhaal schuil zou gaan, ontkennend antwoordde — en dus niet werd uitgenodigd in het programma).

Wie niet tot de door de media uitverkoren elite van letterland behoort — auteurs die telkens maar weer briljante romans blijken te produceren — worstelt altijd met die overgang ‘van de innerlijke noodzaak van het schrijven naar de realiteit van de publieke overbodigheid’, zoals ik het ooit in Het geluk van de kunst omschreef. Het is vast heel heroïsch om met een groot literair gelijk in die je toegedachte overbodigheid te berusten, maar ik schrijf niet voor mezelf. Ik wil gelezen worden, en blijkbaar is het boek alleen niet langer genoeg.

Wat je in zo’n klimaat natuurlijk helemaal niet moet doen, is wat Piet de Moor de afgelopen weken wel deed: het ongelijk van de kritiek aantonen en ter discussie stellen. Maar waarom eigenlijk niet? Waarom zou een auteur, die soms jaren aan een boek werkt, zich publiekelijk de oren moeten laten wassen door een criticus die — misschien gedwongen door het format van zijn krant, misschien vanwege inderdaad zijn verregaande onbenulligheid, of zijn onwelwillendheid, of domweg zijn slechte karakter — in een aanwijsbaar wrakkig stukje gehakt maakt van je werk? Zeker als je weet dat een recensie zoals Ferrante die zich wenst (en vele auteurs met haar (als zij geen hij is)) op dit moment waarschijnlijk door geen enkele krant of weekblad nog gepubliceerd zal worden. Het literaire van literatuur is van geen tel meer: het feit dat de werkelijkheid in een roman met literaire middelen gestalte krijgt. De vragen die men, ook in boekenbijlagen, aan literatuur stelt, lijken eerder journalistiek van aard. En verder is de status van de recensie in de huidige tijd veranderd van een poëticale reflectie in consumentenadvies — zelfs als de recensent in kwestie zijn stukjes heeft geschreven met nog wel degelijk de intentie om aan heuse literaire kritiek te doen. (Ik weet het: ik heb dit al honderd keer gezegd, mijn excuses. Zelfs de waarheid kan gezeur lijken. Maar het zijn vooral de besprekers zelf die dit niet willen inzien: dat niet zij de inhoud van de boekenbijlagen bepalen, maar dat de context van de krant als geheel die inhoud inkleurt als wat ze misschien niet eens wil zijn: als lifestyle).

Maar gezien die situatie: zou je dan als auteur niet op de onheusheid, de regelrechte leugens en de soms nauwelijks verdoken onwelwillendheid van de recensent mogen wijzen? Alexandra de Vos heeft Gunzenhausen onrecht gedaan met haar magere stukje — en daarmee de auteur. Die verweert zich. Op zo’n moment blijft het aan de zijde van de kritiek altijd hooghartig stil. Men houdt van oordelen, niet van verantwoording, zo lijkt het.

Natuurlijk hebben vrienden van De Moor hem ook al gewezen op het gevaar van zijn exercitie. Zou hij niet beter als Claus recensenten als luizen in zijn koninklijke pels beschouwen? Zijn antwoord is pertinent. Nee. Hij is Claus niet, zegt hij, en aan het beeld van de schrijver als diva heeft hij een broertje dood. ‘Ik beschouw mijn werk als ambacht, en als ik een tafel met vier poten maak, voel ik me als door een wesp gestoken als iemand de mensen die die tafel nog niet hebben gezien wil wijsmaken dat hij er maar drie heeft en wiebelt.’ Welnu, Gunzenhausen wiebelt niet; ik zou hier en daar misschien nog wat bijgeschuurd hebben, heel misschien de poten zelfs iets hebben ingekort — maar dat is niet eens aan mij. Het is een kwestie van poeticale keuzes. Ik blijf hopen dat het daarover straks ook weer mag gaan in de literaire kritiek.

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s