Een interview met Kirstin Vanlierde in Gezinskrant De Bond 11, 12 mei 2017.
© Kristof Ghyselinck
Omgaan met verlies is een rode draad in het leven van auteur Marc Reugebrink. Als jongvolwassene verloor hij zijn vader, en later ook zijn zus. Bij de dood van zijn moeder een paar jaar geleden bleef hij als laatste van hun oorspronkelijke gezin achter. Een deel van dat gevoel van ontheemding vond zijn weg naar Het huis van de zalmen, een roman die vorig jaar verscheen.
Je zou Marc Reugebrink een Vlaamse Nederlander kunnen noemen, want de auteur zakte bijna twintig jaar geleden af naar Vlaanderen, en woont sindsdien in Gent. Hij was actief bij literaire tijdschriften en schreef diverse romans, waarvan Het grote uitstel hem in 2008 De Gouden Uil Literatuurprijs opleverde. Vorig jaar verscheen Het huis van de zalmen. Dat boek vertelt het verhaal van Marcel, een restauranthouder die het leven krampachtig onder controle probeert te houden, maar de pedalen verliest als zijn moeder overlijdt. Bij het leegmaken van haar appartement wordt hij geconfronteerd met alles wat hij voorgoed kwijt is: niet alleen zijn gezin van vroeger, maar ook zijn wortels. In de roman laat Reugebrink zijn personage zowat letterlijk te pletter lopen tegen de grenzen van zijn eigen lichaam, omdat rouw die verdrongen wordt je uiteindelijk ook fysiek sloopt.
Het huis van de zalmen is geen therapeutisch boek, maar een aantal elementen uit het leven van de personages zijn biografisch, geeft de schrijver toe. Toch is het verhaal heel bewust in een fictief kader gegoten.
“Je moet een zekere afstand creëren, omdat je anders een verhaal vertelt dat alleen maar over jezelf gaat, en je moet zo schrijven dat het ook voor anderen een betekenis krijgt”, knikt Marc Reugebrink. “Bovendien ga je met een verhaal de clichés uit de weg. In die vorm maak je de concrete ervaring voor jezelf hanteerbaar, en voor anderen begrijpelijker.”
“Dingen zijn mooier als je weet dat er een einde aan komt. Dat is de verdomde paradox van het leven”
Heimwee naar wat er nooit was
“We weten allemaal dat de dood bij het leven hoort, maar het zijn ervaringen die je kunnen verwoesten. Met een persoon is altijd een hele wereld verbonden, en als die sterft, kan het zijn dat ook die wereld voorgoed verdwijnt. En dat geldt bij uitstek voor een moeder.
Mijn personage Marcel – ja, die twee letters waren goed gevonden (grijnst) – blijft bovendien alleen achter, als laatste van het gezin waaruit hij komt. Dat was voor mij ook zo. Het gaat in de roman, op een soort tweede plan, sterk over het verlies van heimat. Ik noem dat bewust niet ‘nationaliteit’. Het gaat niet alleen over de plek waar je geboren bent, maar ook over de mensen bij wie je opgegroeid bent, de gebruiken die daar bestaan, dingen die je eigenlijk met de paplepel zijn ingegoten. Heimat is een heel dubbelzinnig begrip. Het kan leiden tot het soort nationalistische paradepas waar we van huiveren, maar we kunnen ook niet zonder. Hoeveel thuisverlangen mogen we onszelf toestaan? We hebben de nood om elkaar te ontmoeten op een plek waar we ons geen vragen hoeven te stellen en waar de dingen vanzelfsprekend zijn.”
Vaak zijn we ons niet echt bewust van wat die heimat precies is, vindt Reugebrink, of zijn we het contact daarmee verloren. Het beeld van de kweekzalm in de roman, die opgroeit in gevangenschap en niet zoals zijn wilde neef stroomopwaarts kan zwemmen, terug naar de plek waar hij geboren is, illustreert dat mooi. Je ziet dat ook voor een stuk in de samenleving, vindt de schrijver, in onze hang naar een gemeenschappelijk verleden.
“De wereld is de laatste decennia enorm veranderd, en we hebben de neiging te grijpen naar iets vertrouwds in het zicht van het onbekende. En dan hoor je mensen roepen dat ze iets terug willen wat ze denken verloren te hebben, terwijl ze het eigenlijk nooit hebben meegemaakt. Dat is dat instinct aan het woord. Ook het personage van Marcel probeert voortdurend om de tijd stil te zetten, en zijn ouders weer tot leven te wekken door hun verhaal te vertellen zoals hij het zich verbeeldt. Maar het giert en kraakt van alle kanten in zijn verhaal. Je kunt het verleden niet terughalen. En het zal ons als samenleving ook niet lukken om collectief terug te keren naar de jaren vijftig.”
Met handen en voeten afzetten
Het gezin waarin Marc Reugebrink zelf opgroeide, was idealistisch en sociaal bewogen, vertelt hij. “Mijn vader zat in het onderwijs en was zeer geëngageerd. Hij was een man die voor zijn school leefde, voortdurend nadacht over hoe het met het onderwijs moest en voor zijn tijd helemaal niet conservatief was. Mijn ouders hebben de economische opgang meegemaakt waarin mensen op tien jaar tijd plots driehonderd procent meer gingen verdienen, en toen moesten de grote salarisstijgingen van de jaren zestig nog komen. Alles werd ook duurder natuurlijk, maar toch: er bleef steeds meer geld over en er was een erg positieve kijk op de toekomst. Hun generatie begreep niet wat de jeugd van mei ‘68 nu ineens wilde, het ging toch goed?”
“Vanaf wanneer is iemand geen mens meer? Ik moet zeggen: dat was schrikwekkend duidelijk”
“We waren een heel keurig, burgerlijk gezin. En ja, ik heb daar veel meer van meegenomen dan ik dacht, inclusief die burgerlijke kant zelfs. Als jonge kerel in de jaren zeventig wilde ik een grote rebel zijn, maar eigenlijk ben ik gewoon gelukkig met mijn gezin in ons huis. En ik denk ook echt wel dat de warmte van een nest heel belangrijk is. Ik wilde mij daar toen met handen en voeten tegen afzetten, en ik was niet de enige. Heel lang haar, kleding die echt nergens op sloeg – nou ja, kleding waarvoor mijn moeder zich in ieder geval schaamde, wat voor mij een extra reden was om die spullen aan te trekken, je weet hoe dat gaat… Ik heb behoorlijk gepuberd, ja.”
“In tegenstelling tot het personage Marcel heb ik wel altijd zeer goed met mijn moeder kunnen praten, maar niet over alles. Sommige dingen kun je moeilijk op de korrel nemen, omdat ze zo fundamenteel zijn voor iemand. In haar laatste levensjaren hebben we het nog wel over bepaalde dingen in de familiegeschiedenis gehad. En ik herinner me ook een keer dat ze met Kerst ineens zei: ‘Je vader en ik hadden het al wel gedaan voor we getrouwd waren’ en dat ik dacht: wat krijgen we nu?” (lacht)
Onomkeerbaar
Afscheid loopt als een rode draad door het leven van Marc Reugebrink, en dat begon met de vroege dood van zijn vader.
“Ik was tweeëntwintig, hij was vijfenvijftig. Ik ben nu ouder dan mijn vader ooit geworden is, en soms denk ik wel eens: jeezes, die man was nog jong. Mijn vader had kanker, en tussen de ontdekking van zijn ziekte en zijn dood lagen drie maanden. Het is heel hard gegaan, zeker op het laatst. Toen hij nog wat beter was, zei hij op een gegeven moment: ‘Als ik geen mens meer ben, maak er dan een eind aan.’ Op het moment dat iemand zoiets zegt, is dat heel abstract. Vanaf wanneer is iemand geen mens meer? Maar ik moet zeggen: dat was schrikwekkend duidelijk. Omdat hij op het laatst zo gekweld werd door pijn, werd hij zowat platgespoten met morfine, en het moment dat hij bijkwam, was er meteen weer die niet te verdragen pijn. Toen hebben we samen met de arts besloten – er was nog geen euthanasiewet op dat moment – om de laatste dosis zo toe te dienen dat het voorbij was. De huisarts bezwoer ons om erover te zwijgen, omdat er toen nog wettelijk niets voorzien was. Maar het was een goede zaak, omdat we allemaal voelden dat het gewoon niet menselijk was om iemand zo te laten afzien.
Ik was erbij toen hij stierf. Dat ultieme moment, dat iemand het ene ogenblik nog leeft en het volgende dood is, was een heel bizarre ervaring. Voor mij was het een schok omdat ik me toen voor het eerst bewust werd van hoe onomkeerbaar alles is.”
“Hoeveel thuisverlangen mogen we onszelf toestaan?”
“Een geboorte is even onomkeerbaar, maar dan positief. Achttien jaar geleden vond ik mijn vrouw Hanna (de dochter van zijn vriend, auteur Stefan Hertmans, nvdr), en onze dochter Emma is nu twaalf. Dat heeft me immens veranderd, op een manier die je op voorhand nooit kunt voorspellen. Vader worden is een van die grote gebeurtenissen in je leven waarvoor hele hopen clichés klaarliggen, en het enige wat je op een bepaald moment kunt zeggen, is: ze kloppen allemaal.”
“Wat voor vader ik zelf ben? Oh jee. (lacht en bloost, plots wordt het heel persoonlijk). Ik denk dat ik voor Emma een behoorlijke gebruiksaanwijzing heb. Waar ik van in het begin een broertje dood aan heb gehad, is dat je in boekjes gaat kijken hoe je moet opvoeden. Ik doe de dingen zoals ik ze doe. Maak ik fouten? Vast wel. Ga ik dat op mijn boterham krijgen? Absoluut. Daar ben ik toe bereid. Ik trek bijvoorbeeld wel grenzen, maar ik trek ze veel minder streng dan mijn vrouw, die zich dan wel eens de politieagent van dienst voelt. Maar ik wil dat Emma zich verantwoordelijk voelt voor wat ze doet, en niet dat ze dingen doet omdat ze ze moet doen.
Ik wil graag de sociaalvoelendheid, de solidariteit, het mededogen en de empathie die ik thuis meekreeg aan mijn dochter doorgeven. Dat zijn voor mij essentiële dingen. En humor, het vermogen jezelf te relativeren. Ik vind het belangrijk dat je jezelf kunt zien zoals je bent en kunt omgaan met je eigen imperfecties. We zijn een happy family, we lachen best wat af. Ik ben wel een tamelijk emotionele vader, denk ik. En zij weet dat ook, en ze weet mij feilloos te bespelen. Ik zie dat ook wel. Maar ik lijk op mijn moeder. Die zei altijd: ‘kinderen, dat is een angstig bezit’. Ik hou niet zo van het woord ‘bezit’, maar het klopt wel dat ik altijd angstig ben als het om Emma gaat. En zij weet daar prachtig de spot mee te drijven. Door de ervaringen in mijn leven, ben ik – vrees ik – iemand die verlies optelt. Het wordt een zware emmer aan die kant. Ik ben me er sterk van bewust dat het leven een voortdurend afscheid nemen is. Dat besef ligt onder alles wat ik doe. Dat klinkt heel negatief, maar zo ervaar ik het niet. Dingen zijn mooier als je weet dat er een einde aan komt. Dat is de verdomde paradox van het leven.
Ik ben me daar heel goed van bewust als ik naar mijn dochter kijk. Met iedere groeischeut raak ik haar weer een beetje kwijt. Ik krijg er wel iemand voor terug hé, dat is het mooie van kinderen. Maar ik denk soms toch: waar is dat kleine meiske gebleven? Daar verwijst die ene zin in het boek ook naar, in een passage waarin een bevriend koppel aan een cynische Marcel probeert uit te leggen wat de liefde voor kinderen zo bijzonder maakt. ‘Je kunt, kijkend naar je kind, je kind missen.’ Dat is heel erg mijn eigen gevoel. Emma begint nu een jonge vrouw te worden en eigen-lijk zint mij dat niet. (lacht) Maar daarin zal ik wel niet verschillen van veel andere vaders, vermoed ik.”
• Marc Reugebrink, Het huis van de zalmen, Querido, 18,99 euro