Luc Tuymans is veroordeeld voor plagiaat. De foto die Katrijn Van Giel van de inmiddels bijna geheel in de weldadige nevel der vergetelheid verdwenen politicus Jean-Marie Dedecker maakte, is het origineel dat Tuymans met zijn ‘naschilderschilderij’ niet tot heuse kunst heeft weten te maken. Zegt de rechter.
Opmerkelijk aan dat vonnis is dat het eigenlijk eeuwen kunstgeschiedenis onderuit haalt. De imitatio is nog steeds een wezenlijk deel van die geschiedenis, en met de imitatio de aemulatio: de omvorming van het oorspronkelijke beeld tot iets nieuws. Of, om het lijstje compleet te maken: translatio, imitatio, aemulatio — want de termen waren oorspronkelijk vooral bedoeld voor literaire werken. Veel van de Romeinse letterkunde zou volgens het oordeel dat nu in de zaak Tuymans-Van Giel is geveld waarschijnlijk plagiaat genoemd moeten worden. Zonder de Grieken staan die Romeinen namelijk nergens. Vuile overschrijvers waren het.
© Tuymans © Van Giel
Het schilderij van Tuymans is geen kopie van Van Giels foto. Het werk verdedigen met het argument dat het hier om een parodie zou gaan, is een zwaktebod (de advocaten van vandaag de dag lijken te weinig geletterd te zijn om werkelijk slim voor de dag te komen). Blijkbaar is het in de Belgische wet de meest voor de hand liggende uitweg uit het juridische doolhof rond originaliteit, maar zelfs een kind kan zien dat Tuymans’ schilderij geen ‘kluchtige, spottende nabootsing van een (…) werk’ is, ‘waarbij vorm en toon min of meer behouden blijven, maar de stof zo wordt ingekleed dat het effect lachwekkend is’. Noch is het een ‘povere, zwakke nabootsing die het voorbeeld slechts onvoldoende en bespottelijk weergeeft of vertegenwoordigt’ (Van Dale). Zeggen dat het een parodie is, is ‘adding injury to insult’, want in beide definities wordt er gespot met het origineel, alsof Tuymans met die verdediging wilde zeggen: ik wilde u niet kopiëren, mevrouw Van Giel, ik wilde u belachelijk maken, en daarom verdien ik vrijspraak.
Nee, wat Tuymans onmiddellijk in de weergaloze foto van Van Giel gezien moet hebben, is wat hij vooral tot uitdrukking brengt in de titel van het schilderij. Van Giel maakte een foto van Jean-Marie Dedecker, Tuymans een schilderij van ‘A Belgian Politician’. Voor wie Jean-Marie Dedecker en zijn soms aberrante standpunten kent, is de foto van Van Giel veelzeggend. Een zwetende politieker, dat riekt naar alle vooroordelen die er over politici bestaan: dat het toch wat louche figuren zijn, zakkenvullers, broodzwetsers, leugenaars, in sommige gevallen zelfs: ongure typen die uit zijn op macht, macht en nog eens macht en er hun eigen moeder voor zouden verkopen. Ik zeg overigens niet dat Van Giel dat met haar foto heeft willen zeggen; je kunt ook, afhankelijk van je persoonlijke gehechtheid aan de figuur Dedecker of aan de door hem vertolkte standpunten, iets… ja iets nobels, iets romeins bijna, in het portret ontdekken: het eerlijke zweet van de ridder te paard die Dedecker vaak ten tonele voerde als het om hemzelf ging, strijdend voor de rechtvaardigheid waarvan hij zich de belichaming achtte. Of platvloerser nog (het is een persfoto immers: gebonden aan de actualiteit) en afhankelijk van het moment waarop de foto genomen werd, bijvoorbeeld het moment waarop Dedecker na toch enig electoraal succes in het verleden op dat moment vecht tegen de totale ondergang van zijn partij. Als je van die neergang een goede persfoto had willen maken, dan is het wel deze.
Punt is: Tuymans schilderij is minder een schilderij van Dedecker op een welbepaald moment in de geschiedenis, dan van een politicus, een Bélgische politicus. Jean-Marie Dedecker verdwijnt hier achter zijn eigen beeltenis, wordt een Belgisch politicus zonder meer (benieuwd wat de toch altijd wat ijdel overkomende Dedecker van vlees en bloed daarvan zou vinden…). Er is een verschil tussen beide afbeeldingen, er zit in de imitatie een transformatie verscholen, die misschien — vergeef me de voor sommigen misschien banale vergelijking — vergelijkbaar is met wat een goede cover van een popsong met het origineel doet, of misschien zoiets als wat Max Richter met Vivaldi’s Quattro Stagioni heeft gedaan? Of met wat grotere woorden: de transformatie van het persoonlijke en momentane naar het bovenpersoonlijke en boventijdelijke? En is dat niet wat iedere dichter, prozaschrijver, essayist, schilder, kunstfotograaf doet met zijn persoonlijke indrukken en ervaringen?
Die transformatie verdedigen met een beroep op de parodie is, nogmaals, een zwaktebod dat alleen van cultureel weinig onderlegde geesten afkomstig kan zijn. Het schilderij is ten opzichte van Van Giels veeleer een ode. De foto is ijzersterk, een inspiratiebron, zoals de voortreffelijkheid van sommige dichters andere dichters aanzet tot dichten, sommige uitnemende auteurs je als auteur zin doen krijgen om aan het werk te gaan. Bewondering is misschien een woord dat eerder op zijn plaats is dan parodie. Al kun je misschien ook denken aan afgunst. Voor dat wat Tuymans in veel van zijn schilderijen tot uitdrukking wilde brengen, maakte Katrijn Van Giel toevallig de perfecte (pers)foto — een foto die niet als kunst bedoeld was, al had ze van meet af aan een grote artistieke uitstraling. Je kunt als kunstenaar het gevoel hebben dat het beeld zo perfect past bij wat je in je werk altijd al deed, dat het origineel de werkelijke diefstal lijkt te zijn.
Wel grappig om te bedenken: dat het gerecht in dezen aan de zijde van de romantische kunstenaar staat. De gedachte dat een kunstwerk uitblinkt in originaliteit (sommigen menen zelfs: absolute originaliteit), is een opvatting die pas sinds de romantiek opgeld doet. Grofweg gesproken was voordien kunst iets wat je kon leren (een poëtica was een instructie); na de romantiek is kunst een zaak van individuele (geniale) geesten die pas met de uitbeelding van het volstrekt nieuwe hun waarde bewijzen (sindsdien is een poëtica een ideologie).